De Wmo-bevoegdheden van de gemeenteraad mogen niet worden gedelegeerd

24-05-2017

Op 17 mei 2017 heeft de Centrale Raad van Beroep (hierna: ‘de Raad’) een uitspraak gedaan over de bevoegdheden van het college van burgemeester en wethouders (hierna: ‘het college’) bij de vormgeving en de vaststelling van het gemeentelijk beleid in het kader van de Wmo 2015.

In de uitspraak staan de volgende feiten en omstandigheden centraal. Appellante (hierna: ‘betrokkene’) is een alleenstaande moeder en heeft lichamelijke beperkingen die haar belemmeren bij het verrichten van de huishoudelijke taken. Het college heeft aan betrokkene, op grond van de Wmo 2015, 4 uur en 55 minuten toegekend aan huishoudelijke hulp. Aan haar is daarvoor een persoonsgebonden budget (pgb) verleend. Betrokkene koopt met de toegekende pgb de zorg in bij haar zwager. Bij de toekenning van de voornoemde voorziening heeft het college geen uren toegekend voor de wasvoorziening aangezien betrokkene voor de wasverzorging terecht kan bij de door de gemeente gerealiseerde algemene wasvoorziening. Voorts wordt het gebruikelijke uurtarief door het college gehalveerd, omdat betrokkene van het pgb iemand uit haar sociale omgeving betaalt. Betrokkene gaat in bezwaar en vervolgens in beroep tegen dit besluit van het college.

De rechtbank oordeelt in beroep dat het college bevoegd is om op grond van artikel 2.3.6 lid 4 Wmo 2015 differentiatie aan te brengen in de hoogte van de pgb’s. De rechtbank overweegt hierbij dat gemeenten verschillende tarieven mogen hanteren voor verschillende vormen van ondersteuning en voor verschillende typen hulpverleners. Het beroep van betrokkene wordt derhalve door de rechtbank ongegrond verklaard. Betrokkene gaat tegen deze uitspraak van de rechtbank in hoger beroep.

De Raad overweegt in hoger beroep dat artikel 2.3.6 lid 1 van de Wmo 2015 bepaalt dat het college aan de cliënt een pgb dient te verstrekken, dat de cliënt in staat stelt de diensten, die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken. Het vierde lid van voornoemd artikel houdt in dat bij gemeentelijke verordening kan worden bepaald onder welke voorwaarden zorg kan worden ingekocht bij personen die tot het sociale netwerk van de cliënt behoren. In de gemeente waar betrokkene woonachtig is, is in de Wmo- verordening opgenomen dat een cliënt aan wie een pgb wordt verstrekt onder meer diensten kan betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk, onder de voorwaarde dat deze persoon een lager tarief krijgt betaald voor zijn diensten. In de voornoemde verordening is de bevoegdheid om dit tarief te bepalen aan het college gegeven. Het college heeft in een uitvoeringsbesluit vastgesteld dat indien de schoonmaakondersteuning wordt geleverd door iemand uit het sociale netwerk 50% van het gebruikelijk tarief wordt vergoed door de gemeente.

De Raad overweegt dat de gemeenteraad bevoegd is om op grond van de Wmo 2015 in een verordening te bepalen onder welke voorwaarden uit het pgb diensten kunnen worden ingekocht bij personen die tot het sociale netwerk van de cliënt behoren en op welke wijze de hoogte van een pgb in dat geval wordt vastgesteld. De Raad leidt uit de Wmo 2015 af dat de ‘essentialia van het voorzieningenpakket’ derhalve door de gemeenteraad in de verordening dienen te worden vastgelegd. Het college is hiertoe niet bevoegd en deze bevoegdheid kan ook niet door de gemeenteraad aan het college worden gedelegeerd. Het hoger beroep wordt gezien het voorgaande door de Raad gegrond verklaard.

Deze uitspraak laat zien dat het van groot belang is dat gemeenten de beleidsruimte uit de Wmo 2015 zorgvuldig vastleggen in een Wmo-verordening. Het is in beginsel aan de gemeenteraad om het Wmo-beleid (de essentialia van het voorzieningenpakket) binnen een gemeente vast te stellen en deze bevoegdheid kan niet worden gedelegeerd aan het college, aldus de Raad. 

Dit is een Legal Update van Wouter Koelewijn en Bastiaan Wallage.

Download als pdf

Specialist(en)