De Participatiewet: een onredelijke wet?

04-01-2021

De afgelopen weken is er veel aandacht geweest voor de gevolgen die de uitvoering van de Participatiewet (hierna: 'Pw') door gemeenten, in een individueel geval voor een belanghebbende kan hebben. Het ging in die casus om een belanghebbende van wie de bijstandsuitkering op grond van de Pw werd teruggevorderd, aangezien zij bij de gemeente niet had opgegeven dat zij periodiek boodschappen ontving van haar moeder. Alhoewel artikel 58 lid 1 van de Pw weinig uitleg behoeft en de gemeenten dwingend voorschrijft dat de kosten van bijstand worden teruggevorderd, indien door een belanghebbende niet is voldaan aan de inlichtingenplicht, ontstond toch discussie over de redelijkheid van deze bepaling. Aangezien de Pw op dit onderdeel gemeenten weinig ruimte laat is de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland van 14 oktober 2019 in voornoemde casus goed te volgen. Het beroep is ongegrond.

Dat maakt niet dat de toepassing van de Pw in individuele gevallen niet 'onredelijk' kan zijn. Of een wet 'onredelijk' is, is primair aan de wetgever en de gemeente heeft als uitvoerder op grond van de Pw maar weinig juridische instrumenten gekregen om in individuele gevallen af te wijken van het wettelijk uitgangspunt, met als gevolg dat de rechter deze beoordeling van de gemeente ook niet inhoudelijk kan beoordelen.

Per 1 januari 2021 is de Pw door de wetgever aangepast, waardoor wederom het risico ontstaat op in individuele gevallen onredelijke en mogelijk onvoorziene gevolgen. De afgelopen jaren is namelijk artikel 36b van de Pw aangepast. Op grond van dit artikel kunnen belanghebbenden die studeren en door ziekte niet kunnen werken een individuele studietoeslag ontvangen. Voorheen konden voornoemde belanghebbenden deze studietoeslag van de gemeente ontvangen in het geval was vastgesteld dat hij niet in staat was tot het verdienen van het wettelijk minimumloon.

Op basis van de huidige wettekst kunnen alleen nog de belanghebbenden aanspraak maken op de individuele studietoeslag, die door een structurele medische beperking tijdens de studie geen inkomsten kunnen verwerven. De studietoeslag wordt in dat geval naast de studiefinanciering verstrekt, ter compensatie van een eventueel salaris. Het gaat daarbij om een geharmoniseerde toeslag van EUR 300,- per maand.

Op grond van de gewijzigde regeling dienen gemeenten na een aanvraag in beginsel een medisch adviseur in te schakelen die onderzoekt of de belanghebbende als gevolg van een structurele medische beperking nog inkomsten kan verwerven. Indien een belanghebbende nog een beetje kan werken, betekent dit dat de belanghebbende niet in aanmerking komt voor de toeslag.

De wetgever heeft voornoemde wijziging doorgevoerd, aangezien uit onderzoek is gebleken dat in de praktijk minder personen gebruik maken van de studietoeslag dan eerder inschat. Om de toegang tot de studietoeslag te verbreden is de wetswijziging doorgevoerd. Zo volgt uit de wetsgeschiedenis: "Hiermee wil de regering de beoogde doelgroep die als gevolg van een ziekte of gebrek structureel geen inkomsten kan verwerven naast een studie beter bereiken en eenvoudigere toegang geven tot het instrument individuele studietoeslag".Het gewijzigde criterium is evenals artikel 58 lid 1 van de Pw helder en kent weinig nuance. Indien een belanghebbende kan werken naast zijn studie, ook al is dit voor EUR 100,- per maand, betekent dit dat iemand niet in aanmerking komt voor de studietoeslag. De gewijzigde beoordelingsnorm betekent eveneens dat veel aanvragen naar verwachting zullen worden afgewezen, aangezien niet snel sprake is van een situatie waarin een betrokkene in het geheel niet kan werken naast de studie (bijvoorbeeld een krantenwijk). Daarmee bestaat de kans dat de bedoelde verruiming – de facto - leidt tot een versmalling van de toegang tot de studietoeslag. Tevens kan de situatie ontstaan waarin een belanghebbende nu ineens niet in aanmerking komt voor de toeslag aangezien hij een uur per week werkt, en vormt deze wetswijziging mogelijk zelfs aanleiding om hiermee te stoppen. Kortom, het risico bestaat met de wijziging van artikel 36b van de Pw dat ook op dit onderdeel discussie zal ontstaan over de rechtsgevolgen van de wet in individuele gevallen. Of die rechtsgevolgen onredelijk zijn is primair aan de wetgever. Daarbij kan evenwel worden gediscussieerd over de vraag of de wetgever voornoemde gevolgen heeft voorzien en of de hierboven beschreven rechtsgevolgen wel zo door de wetgever zijn bedoeld.

Evenals ten aanzien van artikel 58 lid 1 van de Pw is de gemeente, als uitvoerend bestuursorgaan, gehouden aan de beginselen van behoorlijk bestuur. Ten aanzien van artikel 36b van de Pw merkt de wetgever in dat kader op: "Eveneens moet het college de benodigde zorgvuldigheid betrachten bij het nemen van het besluit tot toekenning van de studietoeslag".

Als gevolg van de wetswijziging van artikel 36b van de Pw adviseren wij gemeenten om de mogelijke (onredelijke) gevolgen in een individueel geval inzichtelijk te krijgen en indien gewenst daar beleid op te maken. Een dergelijk kader kan ook duidelijkheid bieden aan de medisch adviseur.

Dit is een Legal Update van Bastiaan Wallage.

Download als pdf

Specialist(en)