Onverschuldigde betaling in faillissement
Wanneer een partij een betaling verricht zonder dat daar een rechtsgrond voor bestaat, kan deze partij het betaalde bedrag terugvorderen op grond van onverschuldigde betaling (art. 6:203 BW). Wanneer de ontvanger failliet blijkt te zijn, ligt het terugvorderen gecompliceerder. Hierbij dient om te beginnen een onderscheid te worden gemaakt tussen twee situaties: (i) de onverschuldigde betaling is gedaan vóór de faillietverklaring van de ontvangende partij en (ii) de onverschuldigde betaling is gedaan ná de faillietverklaring van de ontvangende partij. De Hoge Raad maakt dit onderscheid in het arrest Ontvanger/Hamm q.q. en heeft hierover het volgende geoordeeld.
In de eerste situatie is het eenvoudig: de failliet heeft een schuld aan diegene die de onverschuldigde betaling heeft verricht. De vordering op grond van onverschuldigde betaling kwalificeert dan – net als de meeste 'normale' andere schulden - als een concurrente vordering in het faillissement en dient door de betalende partij ter verificatie te worden ingediend in het faillissement. De kans is in zo'n geval groot dat degene die onverschuldigd heeft betaald zijn geld niet terug zal krijgen.
In de tweede situatie geldt in beginsel de hoofdregel uit art. 20 Fw: het faillissement omvat het gehele vermogen van de schuldenaar ten tijde van de faillietverklaring, alsmede hetgeen hij gedurende het faillissement verwerft. Hieronder valt ook een onverschuldigde betaling en derhalve zal in deze situatie de restitutievordering die ontstaat als gevolgd van de onverschuldigde betaling een concurrente boedelvordering opleveren. Omdat de betaling na datum faillissement heeft plaatsgevonden, zal de vordering een hogere rang hebben dan in het geval dat de betaling voor datum faillissement heeft plaatsgevonden (zoals in de eerste situatie). De concurrente boedelvordering dient na voldoening van de kosten van executie en vereffening – zoals bijvoorbeeld het salaris van de curator – en de bevoorrechte boedelvorderingen voldaan te worden. Diegene die onverschuldigd betaald wordt daarom omgeslagen in de algemene faillissementskosten. Omdat het geregeld voorkomt dat het boedelsaldo ontoereikend is om de boedelkosten (volledig) te voldoen, heeft de Hoge Raad een uitzonderingspositie gecreëerd die van toepassing is in het geval dat de onverschuldigde betaling het gevolg is van een "onmiskenbare vergissing".
Onmiskenbare vergissing
In Ontvanger/Hamm q.q. heeft de Hoge Raad bepaald dat de curator hetgeen na datum faillissement onverschuldigd aan de boedel is betaald direct dient terug te betalen indien er sprake is van een "onmiskenbare vergissing". Volgens de Hoge Raad moet de curator handelen met hetgeen dat in het maatschappelijk verkeer als betamelijk wordt beschouwd. Daarom is hij verplicht om zijn medewerking te verlenen aan het ongedaan maken van de consequenties van deze vergissing. In feite 'promoveert' de concurrente boedelvordering tot een 'superpreferente' boedelvordering. Deze vordering dient zelfs voor het hoogpreferente salaris van de curator te worden voldaan. De curator dient zo spoedig mogelijk – zonder afwachting van de boedelopbrengst – de verplichting tot terugbetaling na te komen. Toch wordt niet snel aangenomen dat er sprake is geweest van een onmiskenbare vergissing.
Niet snel sprake van onmiskenbare vergissing
In HR Van der Werff q.q./BLG heeft de Hoge Raad nader gepreciseerd wanneer er sprake is van een onmiskenbare vergissing. Daarbij dienen twee mogelijke situaties te worden onderscheiden:
- Ten eerste is er sprake van een onmiskenbare vergissing als er nooit een rechtsverhouding tussen ontvanger en betaler heeft bestaan. In een dergelijk geval is voor alle betrokkenen duidelijk dat er sprake is van een vergissing.
- Indien er wél een rechtsverhouding bestaat, maar het duidelijk is dat de betaling niet haar grondslag in die rechtsverhouding vindt, dan spreekt men ook van een onmiskenbare vergissing. Dit doet zich volgens de Hoge Raad slechts voor wanneer dezelfde schuld per abuis twee keer wordt voldaan óf wanneer uit de betaling zelf zonder enige twijfel valt af te leiden dat deze berust op een verschrijving of andere vergissing. Dat van een onmiskenbare vergissing sprake moet zijn betekent niet dat de vergissing steeds aanstonds en op het eerste gezicht aan de curator duidelijk dient te zijn. Zij moet echter wel door de curator zonder enige twijfel op grond van door de betalende partij verstrekte gegevens dan wel, als daartoe (nog) aanleiding bestaat, na eigen onderzoek zijn te herkennen, ook al zal met een en ander enige tijd gemoeid kunnen zijn.
Strenge interpretatie
Over de tweede van de hierboven genoemde uitzonderingsgronden bestaat discussie. Op 31 oktober 2014 oordeelt de Hoge Raad in een zaak waar wél sprake was van een rechtsverhouding tussen de betalende en de ontvangende partij, maar dat de rechtsgrond voor de betaling ontbrak omdat de betaling in strijd was met een wettelijke regeling. Ondanks het feit dat de rechtsgrond voor de betaling ontbrak, kon de betalende partij geen aanspraak maken op de aanvullende bescherming van het leerstuk.
Conclusie
Voorafgaand aan een betaling is het altijd raadzaam om goed te controleren of de betaling aan de juiste ontvanger wordt gedaan. Wanneer betaald wordt zonder rechtsgrond aan een (rechts)persoon en deze (rechts)persoon vlak na de betaling – en dus voorafgaand aan de terugbetaling – failliet gaat, zal de vordering op grond van onverschuldigde betaling een concurrente vordering zijn. Wanneer betaald wordt zonder rechtsgrond aan een (rechts)persoon die ten tijde van de betaling reeds failliet is, bestaat de mogelijkheid dat de curator gehouden is deze betaling zo spoedig mogelijk terug te betalen. Dit laatste is alleen het geval indien er sprake is van een onmiskenbare vergissing, anders rest de betalende partij een concurrente boedelvordering. Dat niet snel sprake is van een onmiskenbare vergissing volgt uit de jurisprudentie van de Hoge Raad.
Heeft u vragen over dit onderwerp? Neemt u dan gerust contact op met Rhea Bask of Daniël Schuilwerve.