Bijna goed: brancheringsregels in bestemmingsplannen Maastricht en Schijndel

20-12-2018

Op 19 december 2018 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ‘de Afdeling’) twee uitspraken gewezen waarin een oordeel is gegeven over bestemmingsplannen met branchevoorschriften om detailhandel te reguleren. In de uitspraak van de Afdeling van 19 december 2018, ging het om het bestemmingsplan “Reparatie- en actualiseringsplan Maastricht Zuidoost” en in de andere uitspraak van deze datum, ging het om het bestemmingsplan “Bedrijventerreinen” in Schijndel.

Sinds de tussenuitspraak in de zaak Appingedam is duidelijk dat er een verzwaarde motiveringslast op bestuursorganen rust wanneer men in een bestemmingsplan brancheringsregels voor de regulering van detailhandel wil opnemen. De verzwaarde motiveringslast vindt zijn oorsprong in de Europese Dienstenrichtlijn. Op prejudiciële vragen van de Afdeling heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie in een arrest van 30 januari 2018 geoordeeld dat de Dienstenrichtlijn wél van toepassing is op detailhandel in zuiver interne situaties en dat bestemmingsplanvoorschriften waarin voorschriften worden gesteld aan detailhandel moeten voldoen aan de artikelen 14 en 15 van de Dienstenrichtlijn. In het bijzonder moeten dergelijke voorschriften (1) non-discriminatoir, (2) noodzakelijk en (3) evenredig zijn. Het is de vraag hoe gemeentebesturen aan deze verzwaarde motiveringslast kunnen voldoen.

Hoewel er nog geen einduitspraak is in de zaak Appingedam, heeft de Afdeling nu dus een oordeel gegeven over de wijze waarop twee andere gemeenteraden trachten te voldoen aan de verzwaarde motiveringsverplichting. Het gaat bijna goed, maar op hetzelfde onderwerp krijgen de gemeenteraden huiswerk mee. Men had namelijk wel in redelijkheid de conclusie kunnen trekken op basis van het aangeleverde onderzoeksgegevens dat brancheringsregels als opgenomen in de bestreden besluiten in het algemeen effectief zijn. Echter, de toepassing op de specifieke situatie in de betrokken gemeente miste. De Afdeling past een bestuurlijke lus toe en de gemeenteraden krijgen 20 weken de tijd om nader onderzoek te doen.

De uitspraken zijn daarmee een bevestiging dat de grootste hobbel de evenredigheidseis is en dan in het bijzonder de vraag of de maatregel geschikt is om het doel te bereiken. Daarbij is duidelijk dat de effectiviteit van de maatregel niet per sé op individueel winkelniveau hoeft te worden aangetoond, maar dat de beperking onderdeel mag zijn van een breder pakket aan brancheringsmaatregelen. Vervolgens moet er wel worden ingezoomd op de situatie in de betreffende gemeente. Dat aannemelijk is dat brancheringsmaatregelen effectief kunnen zijn in krimpregio’s (Maastricht) of in goed functionerende centra (Schijndel) is daarvoor niet specifiek genoeg. De motivering is dus bijna goed, maar het is de vraag hoeveel venijn er nog zit in de staart.

Dit is een Legal Update van Merel Holtkamp.

Download als pdf

Specialist(en)