Wij maken legal Totstandkoming van de overeenkomst
transparant

Totstandkoming van de overeenkomst

Overeenkomsten komen tot stand door aanbod en aanvaarding daarvan. Dat vooronderstelt in elk geval een in voldoende mate bepaalbaar aanbod. Dat wil zeggen: een aanbod dat alle wezenlijke punten bevat die ten minste noodzakelijk zijn om een overeenkomst te laten ontstaan.

Dit lijkt een heldere regel, maar dat blijkt in de praktijk allerminst het geval te zijn. Het is namelijk in de (rechts)praktijk van alledag vaak bijzonder lastig om nu precies te bepalen wat de wezenlijke punten van de overeenkomst die partijen op het oog hebben, nu precies zijn. Als minimum geldt daarbij, bij in de wet geregelde overeenkomsten (zogenaamde “benoemde overeenkomsten”), dat het aanbod tenminste de onderdelen moet bevatten die in de wet, als onderdeel van die overeenkomst, zijn genoemd. Daarmee zijn we er echter niet. Het is zeer wel mogelijk dat de aard van de overeenkomst met zich brengt dat er ook nog andere wezenlijke punten zijn die geregeld moeten worden voordat van een overeenkomst sprake kan zijn. En dan is er nog de persoonlijke perceptie van partijen (uiteraard voor zover die de ander bekend is), die met zich kan brengen dat ondanks dat aan de wettelijke vereisten is voldaan, de andere partij redelijkerwijs moest begrijpen dat er nog een aantal andere punten geregeld dienden te worden en dat, zo lang die punten niet ook zullen zijn geregeld, er geen sprake kan zijn van een overeenkomst.

Om het geheel nu nog extra te compliceren, wordt algemeen in de literatuur en de jurisprudentie aangenomen dat juridisch al binding tussen partijen kan zijn, ondanks het feit dat bepaalde zaken, mits zij niet wezenlijk zijn, nog niet zijn geregeld. Een dergelijke overeenkomst, die dan nog “witte plekken” vertoont, wordt in de literatuur wel een rompovereenkomst genoemd.

Bij procedures over (vermeend ongeoorloofd) afgebroken onderhandelingen is vaak sprake van een drietrapsraket. Primair wordt dan gesteld dat er sprake is van wilsovereenstemming en daarmee van een (romp)overeenkomst. Subsidiair (als de rechter de eisende partij in het primaire standpunt niet wil volgen) wordt gesteld dat de wederpartij de onderhandelingen op onaanvaardbare wijze heeft afgebroken. Voor het geval de rechter ook daarin de eisende partij niet volgt, wordt meest subsidiair doorgaans gesteld dat het dan wellicht weliswaar zo zijn moge dat de onderhandelingen nog mochten worden afgebroken, maar dat er dan toch in elk geval een verplichting is ontstaan om een deel van de (onderhandelings)kosten (een deel van het zogenaamde negatief contractsbelang) te vergoeden.

Over alle drie die onderdelen van het leerstuk valt enorm veel te zeggen. Voor een toelichting op een aantal aspecten daarvan verwijzen wij graag naar de publicaties die Marcel heeft geschreven. Een overzicht van de publicaties vindt u op de profielpagina van Marcel Ruygvoorn.