Voorbehouden tijdens het onderhandelingsproces

Om te ontkomen aan het niet meer kunnen afbreken van de onderhandelingen, is het verstandig om in het onderhandelingsproces gebruik te maken van voorbehouden. Voorbehouden zijn er echter in vele soorten en maten. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan het voorbehoud van het kunnen verkrijgen van financiering, maar ook aan het voorbehoud van goedkeuring door een derde (bijvoorbeeld de Raad van Commissarissen of de aandeelhouder), het voorbehoud dat tussen partijen pas contractuele binding bestaat op het moment dat hetgeen zij willen regelen op papier staat en is ondertekend, etc. Deze voorbehouden kunnen allen een andere juridische duiding hebben (het kan een opschortende voorwaarde zijn, een vormvoorschrift of bijvoorbeeld een voorovereenkomst), ook met specifieke rechtsgevolgen. Hoe een voorbehoud juridisch precies geduid moet worden, komt in eerste instantie aan op de wijze waarop het is geformuleerd, maar kan uiteindelijk ook moeten worden bepaald door uitleg van het voorbehoud in het licht van de relevante omstandigheden van het geval.

Niet ieder voorbehoud is in alle omstandigheden geschikt. Zo kan bijvoorbeeld het voorbehoud van goedkeuring door de directie, wanneer het als een opschortende of ontbindende voorwaarde is geformuleerd en is gemaakt door iemand die bevoegd is om de partij namens wie wordt onderhandeld, te vertegenwoordigen, kwalificeren als een zogenaamde potestatieve voorwaarde en daarmee rechtens – kort gezegd – geen werking hebben.

Het is dus zaak om goed na te denken over welk voorbehoud men in welk stadium van de onderhandelingen wil gaan toepassen. Zie voor een nadere beschouwing over dit onderwerp M.R. Ruygvoorn, Afgebroken onderhandelingen en het gebruik van voorbehouden (diss.), Deventer: Kluwer 2009, in het bijzonder hoofdstuk 6, p.157-241.