Wie is de toezichthouder als het om Wmo-zorg gaat?
04-05-2017
Op 5 april 2017 oordeelde de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de ‘Afdeling’) in een tweede tussenuitspraak dat de bevoegdheid van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (hierna: “IGZ”) om toezicht te houden op Wmo-zorgtaken nog onvoldoende duidelijk is.
Op advies van de IGZ geeft de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) op 20 december 2013 een aanwijzing aan een praktijk voor geestelijk en lichamelijk welzijn die woonbegeleiding biedt aan cliënten met psychische problemen en verslavingen (hierna: ‘zorgaanbieder’). De zorgaanbieder mag geen nieuwe cliënten meer aannemen en het huidige cliëntenbestand moet per direct worden overgedragen aan een andere zorgaanbieder. Het bezwaar dat de zorgaanbieder maakt tegen de aanwijzing wordt door de staatssecretaris ongegrond verklaard.
Een aantal beslissingen op bezwaar en een eerste tussenuitspraak van de Afdeling verder, stelt de staatssecretaris zich bij de Afdeling op het standpunt dat de zorgaanbieder weer zorg mag verlenen als zij alle genoemde tekortkomingen naar tevredenheid van de IGZ heeft hersteld. Hij wijst er verder op dat de Kwaliteitswet zorginstellingen (‘Kwz’) op 1 januari 2016 weliswaar is komen te vervallen, maar dat de bevoegdheid tot het opleggen van een aanwijzing met ingang van die datum vrijwel ongewijzigd is geregeld in de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (‘Wkkgz’). De IGZ zal de door de zorgaanbieder door te voeren verbeteringen dan ook toetsen aan de Wkkgz, aldus de staatssecretaris.
De zorgaanbieder betoogt op haar beurt dat de staatssecretaris eraan voorbijgaat dat een aantal van de in de Kwz opgenomen zorgtaken inmiddels is ondergebracht in de Wmo 2015. Hieronder valt ook het ‘beschermd wonen’, zoals verzorgd door de zorgaanbieder, dat sinds de inwerkingtreding van de Wmo 2015 onder deze wet valt. Niet de staatssecretaris, maar het college van burgemeesters en wethouders (‘het college’) of door het college aangewezen personen dienen toezicht te houden op deze zorgtaken. De staatssecretaris is dus ook niet bevoegd te beslissen op bezwaar, aldus de zorgaanbieder.
Bij tussenuitspraak van 5 april 2017 oordeelt de Afdeling dat de zorgaanbieder terecht aanvoert dat bepaalde in de Kwz opgenomen zorgtaken inmiddels vallen onder de Wmo 2015. Dit betreft diverse vormen van lichte zorg, waaronder ook het beschermd wonen. Andere zorgtaken die de zorgaanbieder verleent vallen wel onder de Wet langdurige zorg (en daarmee op grond van de Wkkgz onder het toezicht van de IGZ), maar uit de toelichting van de staatssecretaris wordt onvoldoende duidelijk of álle zorg die de zorgaanbieder verleende, thans onder de reikwijdte van de Wkkgz valt.
De Afdeling geeft de staatssecretaris de opdracht om binnen acht weken te beoordelen, ten aanzien van elke geconstateerde tekortkoming in de zorg door de zorgaanbieder, op basis van welke wetsbepaling hij bevoegd is toezicht te houden op de betreffende zorgtaak en zo nodig een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
In onze ogen geen eenvoudige opdracht die het beste kan worden benaderd via de definitie ‘andere zorg’ uit artikel 1 van de Wkkgz. De staatssecretaris zou moeten onderbouwen dat beschermd wonen weliswaar Wmo-zorg is, maar dat dit eveneens onder de reikwijdte van het begrip ‘andere zorg’ van de Wkkgz valt en daarmee onder het toezicht van de IGZ. Uit de Memorie van Toelichting leiden wij af dat de Wmo-zorg zelf in ieder geval (gedeeltelijk) onder de definitie ‘andere zorg’ en daarmee onder de reikwijdte van de Wkkgz valt. Echter, het is niet duidelijk of de wetgever hiermee heeft willen beogen dat dit ook voor het toezicht op instellingen die Wmo-zorg verlenen geldt. Wij zien uit naar de toelichting van de staatssecretaris.
Dit is een Legal Update van Wouter Koelewijn en Bastiaan Wallage.