Wetswijziging Wmo 2015 moet resultaatgericht indiceren mogelijk maken

15-04-2019

De rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep is inmiddels helder (uitspraak 1 / uitspraak 2 / uitspraak 3). Het resultaatgericht indiceren door gemeenten is niet toegestaan. Gemeenten dienen in het besluit op grond waarvan de voorziening ‘hulp bij het huishouden’ wordt toegekend ook tijdseenheden op te nemen en deze tijdseenheden moeten zijn gebaseerd op deugdelijk onderzoek. Aangezien tot op heden in de rechtspraak slechts het ‘CIZ-protocol Huishoudelijke Verzorging’ en het rapport van HHM en KPMG Plexus zijn erkend als deugdelijk onderzoek zaten veel gemeenten te wachten op de reactie van de minister en/of de VNG. De VNG heeft eerder aangegeven de reactie van de minister af te wachten, voordat zij zelf met een inhoudelijke reactie zou komen.

De minister van VWS heeft op 12 april 2019 gereageerd op de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep aangaande resultaatgericht indiceren. Deze brief zullen wij in deze ‘legal update’ bespreken.

De minister gaat in zijn brief allereerst in op de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, waaruit volgt dat indien en voor zover in de beschikking niet het aantal uren aan huishoudelijke ondersteuning wordt opgenomen, de inwoner niet weet waarop hij precies recht heeft. Dit is in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. De minister schrijft hierover: “Indien een gemeente een systematiek kent van resultaatgericht beschikken, is het belangrijk dat cliënten er ook op kunnen vertrouwen dat het resultaat daadwerkelijk behaald wordt en dat – daar waar dit niet gebeurt – de cliënt de gemeente hierop kan aanspreken. De Centrale Raad van Beroep stelt vast dat de rechtszekerheid in geval van resultaatgericht beschikken niet goed is geregeld. Mijn voornemen is om de waarborgen van rechtszekerheid beter in de Wmo 2015 te verankeren, zodat deze doorwerken in de uitvoeringspraktijk“. 

De minister wil de Wmo 2015 zodanig aanpassen dat gemeenten op grond van de wet de mogelijkheid krijgen om in het lokale beleid een keuze te maken voor het beschikken in tijdseenheden of het beschikken in resultaten. De vraag is echter hoe een dergelijke wetswijziging zich verhoudt met het rechtszekerheidsbeginsel en de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep. Ook de Algemene wet bestuursrecht vormt immers het kader voor de besluitvorming op grond van de Wmo 2015. De minister geeft in zijn brief aan dat hij in dat kader het ondersteuningsplan wettelijk wilt verankeren. De minister schrijft hierover: “De cliënt en de aanbieder bepalen samen in het ondersteuningsplan hoe het resultaat, bijvoorbeeld een schoon huis, bereikt wordt en wat de cliënt van de huishoudelijke hulp mag verwachten. Het gaat om de activiteiten en hoe vaak die plaatsvinden. Het aantal uren hoeft daarbij niet benoemd te worden, omdat dit niets zegt over het te bereiken resultaat, de mate waarin het huis uiteindelijk schoon is.

Voor gemeenten die voornemens zijn om hun huidige beleid op het gebied van resultaatgericht indiceren te handhaven en voor gemeenten die overwegen over te gaan op het resultaatgericht indiceren en financieren, is het voornemen van de minister om de Wmo 2015 te wijzigen in beginsel positief nieuws. Het is echter wel de vraag of de voornemens van de minister de rechterlijke beoordeling van de Centrale Raad van Beroep in de toekomst gaat doorstaan. Het toetsingskader van de Awb, waaronder het rechtszekerheidsbeginsel, blijft immers onveranderd. Het voorgaande geldt temeer nu de Centrale Raad van Beroep in voornoemde rechtspraak expliciet heeft geoordeeld dat het rechtszekerheidsbeginsel met zich meebrengt dat gemeenten de voorziening ‘hulp bij het huishouden’ in tijdseenheden moeten uitdrukken, zodat het voor een belanghebbende duidelijk is op hoeveel uren/minuten ondersteuning zij recht heeft. In dat kader is door de Centrale Raad van Beroep immers ook geoordeeld dat een ondersteuningsplan alleen, waarin staat beschreven welke activiteiten met welke frequentie worden uitgevoerd, onvoldoende is.

De minister zal met het oog op het rechtszekerheidsbeginsel bij het voorbereiden van een wetswijziging van de Wmo 2015 rekening dienen te houden met deze uitgangspunten en zal in dat kader mogelijk extra waarborgen inbouwen, zodat de inwoner die een beschikking ontvangt zonder tijdseenheden toch voldoende zekerheid heeft over de te leveren prestaties. Mogelijk dat dit ook vraagt om een verdere aanpassing c.q. aanscherping van het beoordelingskader dat tot op heden door de Centrale Raad van Beroep wordt gehanteerd, zodat ook in de rechterlijke beoordeling ruimte ontstaat voor de gewenste beleidsvrijheid. Dat is een uitdaging.

De minister rond zijn brief in dat kader af: “Ik vind het van belang dat de praktijk zich doorontwikkelt, vernieuwt, maar de rechtszekerheid van cliënten moet in alle gevallen gewaarborgd zijn. Een wetsvoorstel waarin mijn inzet is uitgewerkt zal ik zo spoedig mogelijk aanhangig maken.” Wij zien het wetsvoorstel van de minister met belangstelling tegemoet.

Dit is een Legal Update van Bastiaan Wallage en Wouter Koelewijn.

Download als pdf

Specialist(en)