Resultaatgerichte Wmo-uitvoeringspraktijk in strijd met rechtszekerheid

17-02-2017

Op 3 februari 2017 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een geschil dat aanhangig was gemaakt door een verzoeker, die een aanvraag had ingediend voor de maatwerkvoorziening ‘begeleiding individueel’ op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (‘Wmo 2015’).

Verzoeker heeft autisme en woont bij zijn moeder in en heeft bij de gemeente Dongen een aanvraag ingediend voor de maatwerkvoorziening ‘begeleiding individueel’. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente (‘het college’) wijst de voorziening toe, in die zin dat aan verzoeker een ‘x-bedrag’ per maand wordt toegekend. Verzoeker maakt tegen deze toewijzing bezwaar, aangezien hij met de toegekende ondersteuning slechts 4 uur ‘begeleiding individueel’ per maand kan inkopen. Verzoeker geeft aan dat dit te weinig is.

De rechtbank overweegt dat het college de toegekende individuele begeleiding niet heeft geconcretiseerd, maar enkel het resultaatgebied heeft benoemd waarop verzoeker ondersteuning wordt toegekend. Voor de nadere invulling hiervan is volgens het college het zorgplan leidend, dat verzoeker en zorgverlener samen hebben opgesteld. De rechtbank verwijst naar de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 18 mei 2016, die gaan over de toekenning van huishoudelijke hulp op resultaatgebieden, en oordeelt:

‘Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn deze uitspraken mutatis mutandis ook van toepassing op het toekennen van begeleiding op resultaatgebieden onder de reikwijdte van de Wmo 2015.
Dit betekent dat niet alleen concreet moet zijn welke activiteiten moeten worden verricht om het resultaat te bereiken, maar ook hoeveel tijd daarvoor nodig is en met welke frequentie deze activiteiten moeten worden verricht’.

De rechtbank oordeelt dan ook dat het toekennen van een voorziening voor individuele begeleiding in resultaatgebieden een duidelijke maatstaf mist. Nu door het college de concretisering van de begeleiding niet heeft plaatsgevonden, heeft het college naar het oordeel van de rechtbank niet kunnen volstaan met de onderhavige toekenning, waarin enkel een ‘x-bedrag’ per maand aan verzoeker wordt toegekend.
Uit deze toekenning volgt onvoldoende op hoeveel hulp verzoeker recht heeft en dit is naar het oordeel van de rechtbank in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Ten onrechte wordt volgens de rechtbank de concrete invulling van de omvang van de begeleiding, de tijd en de frequentie volledig overgelaten aan de zorgverlener, terwijl de werkelijke compensatieplicht bij het college ligt (en niet bij de zorgaanbieder). Verzoeker wordt door de rechtbank in het gelijk gesteld. 

Deze uitspraak laat zien dat voorzieningenrechters na de 18 mei-uitspraken van de Centrale Raad van Beroep hoge eisen stellen aan resultaatgerichte indicaties en beschikkingen. De algemene omschrijving van een resultaatgebied geeft onvoldoende houvast en zekerheid aan de betrokken Wmo-gerechtigde.
In de beschikking moet duidelijkheid worden gegeven over de aard van de activiteiten, de hoeveelheid tijd en de frequentie. Deze rechtspraak stelt naar ons oordeel niet alleen hogere eisen aan de Wmo-beschikkingen van de gemeente maar ook aan de inhoud van het Wmo-beleid en de afspraken die de gemeenten daarover maken met Wmo-aanbieders. Algemene afspraken en omschrijvingen van resultaatgebieden in het Wmo-beleid, de afspraken met de zorgaanbieders en de Wmo-beschikkingen maken de uitvoeringspraktijk kwetsbaar.

Dit is een Legal Update van Wouter Koelewijn en Bastiaan Wallage.

Download als pdf

Specialist(en)