Een val van de brug met ongelijke liggers, welke voorzorgsmaatregelen mogen van een turnvereniging worden verwacht?
08-10-2020
In een deelgeschilbeschikking van 19 augustus 2020 heeft de Rechtbank Arnhem zich uitgelaten over de zorgplicht van een turnvereniging. Wat speelde er precies? Tijdens een training is een leerling, die toen acht jaar oud was, ten val gekomen bij een oefening aan de brug ongelijk. Het meisje is tijdens de oefening in de achterzwaai, voordat zij stil hing, met haar handen losgekomen van de stok en naar achteren geschoten en vervolgens is zij terechtgekomen tussen de hoge en lage ligger. Op die plek lagen matjes met een dikte van 5 cm. Als gevolg van de val werden meerdere fracturen opgelopen aan beide polsen.
De ouders van het meisje hebben de turnvereniging aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van de val. Naar hun mening heeft de trainster te dunne matten gebruikt bij de oefening en daarmee waren onvoldoende maatregelen getroffen om de gevolgen van een ongeval, zoals de val van hun dochter te voorkomen of althans aanzienlijk te beperken. Volgens de ouders is sprake geweest van onrechtmatige gevaarzetting.
De (verzekeraar van de) turnvereniging heeft aansprakelijkheid afgewezen, omdat de trainster de oefening op de voor de turnwereld gebruikelijke wijze heeft ingericht en daarom heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend trainster of turnvereniging zou handelen.
De ouders van het meisje hebben de aansprakelijkheid van de turnvereniging in een deelgeschilprocedure aan de rechtbank voorgelegd. De rechtbank meende echter dat er onvoldoende informatie/bewijs is om tot een oordeel te komen. Een deskundigenonderzoek en/of getuigenverhoren zijn daarvoor mogelijk nodig. Aangezien voor nadere bewijslevering in een deelgeschilprocedure geen plaats is wordt, het verzoek van de ouders afgewezen.
Wel gaat de rechtbank in de beschikking in op het juridisch kader waaraan moet worden getoetst.
De rechtbank overwoog dat aan een turnles in het algemeen een bepaalde mate van gevaar is verbonden. Dit zorgt er ook voor dat van een turnvereniging (en de door haar aangestelde trainers) mag worden verwacht dat zij in het kader van haar zorgplicht ten opzichte van haar leerlingen maatregelen treft om de risico’s op letsel te beperken. Maar bij de uitoefening van de turnsport kan niet ieder risico op – al dan niet ernstig – letsel worden uitgesloten. De enkele mogelijkheid van een ongeval als verwezenlijking van een aan een turnoefening inherent gevaar laat het handelen van de trainer nog niet in strijd zijn met zijn zorgplicht. Om tot aansprakelijkheid wegens onzorgvuldig handelen te komen, moet vast komen te staan dat de mate van waarschijnlijkheid van een ongeval en de ernst van de daarbij te verwachten gevolgen zo groot waren dat de trainster de oefening onder de gegeven omstandigheden zo niet had mogen laten uitvoeren.
De norm waaraan het handelen van de trainster moet worden getoetst is of zij tijdens de turnles ten aanzien van het meisje de zorg heeft betracht die een redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot in gelijke omstandigheden – naar maatstaven van het moment van het ongeval – zou moeten betrachten. Meer in het bijzonder dient in dit geval de vraag te worden beantwoord of er bij de onderhavige oefening voldoende passende voorzorgsmaatregelen zijn getroffen ter voorkoming of beperking van het risico op ernstig letsel bij een val. Daarbij moeten alle omstandigheden worden meegewogen, waaronder de aard en omvang van het risico en wat redelijkerwijs verwacht had mogen worden om dit risico te beperken.
Dit is een Legal Update van Petra klein Gunnewiek en Kirsten Maes.