Meer mogelijkheden voor bestuurders om het bewijsvermoeden in artikel 2:248 lid 2 BW te weerleggen

20-09-2021

In het tijdschrift Juridisch up to Date (JuTD 2021/139) schreven onze advocaten Juliette Wareman en Jelle Bruinsma onlangs het artikel ‘Meer mogelijkheden voor bestuurders om het bewijsvermoeden in artikel 2:248 lid 2 BW te weerleggen’.

Een curator kan bestuurders op grond van artikel 2:248 BW aansprakelijk stellen voor het tekort van de boedel indien kennelijk onbehoorlijk bestuur een belangrijke oorzaak is geweest van het faillissement.
Bij het bewijzen dat er sprake is geweest van kennelijk onbehoorlijk bestuur krijgt de curator een helpende hand van artikel 2:248 lid 2 BW. Deze bepaling schrijft voor dat bij schending van de administratieplicht (2:10 BW) of de publicatieplicht van de jaarrekening (2:394 BW) onweerlegbaar vaststaat dat het bestuur zijn taak onbehoorlijk heeft vervuld en weerlegbaar wordt vermoed dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Het bestuur dient aannemelijk te maken dat andere feiten en omstandigheden als belangrijke oorzaak van het faillissement gelden. De Hoge Raad heeft in haar arrest van 9 juli 2021 duidelijk gemaakt dat bestuurders bij het weerleggen van dit vermoeden, ook naar het handelen van een medebestuurder kunnen wijzen, mits dit handelen niet als kennelijk onbehoorlijk bestuur is aan te merken.

In dit artikel wordt de uitspraak van de Hoge Raad door Juliette en Jelle geanalyseerd.

Download in pdf

Specialist(en)