Beding buitengerechtelijke incassokosten zinloos?
24-06-2004
In Jurisprudentie Burgerlijk procesrecht 2004 afl. 3 (JBPr 2004/903), schreef Marcel Ruygvoorn het artikel 'Beding buitengerechtelijke incassokosten zinloos?'.
Incassobureaus en andere belangenbehartigers van crediteuren plegen veelal standaard een bepaald percentage (doorgaans 15%) bij de door hen te incasseren vordering op te tellen onder de noemer “incassokosten”, zulks ongeacht of de door de crediteur en debiteur gesloten overeenkomst daarvoor een grondslag biedt en of überhaupt kosten ten belope van het in rekening gebrachte bedrag zijn gemaakt. Deze praktijk, die de iure neerkomt op het overeenkomen van een boetebeding, lijkt echter geen genade (meer) te vinden in de rechtspraak. Daarin bespeurt Marcel een tendens die ertoe leidt dat het steeds moeilijker wordt om zelfs de daadwerkelijk gemaakte incassokosten (zeker wanneer wij daar gemakshalve – nu de crediteur uiteindelijk toch beide doorberekend krijgt – zowel de buitengerechtelijke als de gerechtelijke kosten onder begrijpen) vergoed te krijgen. Wie daarbij zijn toevlucht dacht te kunnen zoeken bij het hierboven bedoelde boetebeding, waarbij de incassokosten op een bepaald bedrag worden gefixeerd ongeacht de daadwerkelijke hoogte daarvan, komt, in elk geval in de in dit artikel besproken procedure, bedrogen uit.
In dit artikel schetst Marcel eerst het wettelijk kader, waarna hij het incassokostenbeding als zodanig en de aanbevelingen van het rapport ‘Voor-werk II’ bespreekt. Tot slot behandelt hij het arrest van de Hoge Raad van 11 juli 2003 en besluit hij met een kritische noot bij de hiervoor geschetste rechtsontwikkeling, die volgens Marcel te zeer een beloning dreigt te gaan vormen voor een slechte betalingsmoraal en voorbij gaat aan de belangen van de crediteur.