Vordering van slachtoffer tramaanslag Utrecht tot inzage camerabeelden afgewezen

26-03-2021

Inleiding

Op 18 maart 2019 opende Gökmen T. het vuur in een tram in Utrecht, waarbij vier mensen overleden en zes mensen gewond raakten. Naast de strafrechtelijke procedures, heeft deze tramaanslag ook een civielrechtelijke nasleep gekregen, zo blijkt uit een recente uitspraak van het Gerechtshof Den Haag. Appellant in deze procedure was inzittende van de tram waar de aanslag plaatsvond.

Vordering appellant

Appellant vordert in deze procedure van de Staat inzage in alle beelden van alle camera's van de tram.
Hij heeft al een redelijk aantal beelden gezien, maar wenst ook de beelden te zien die hij nog niet heeft kunnen inzien. Hij heeft die beelden, zo stelt hij, nodig voor het bewijs van zijn stellingen dat de schutter ook op hem heeft geschoten en dat hij de levens van verschillende mensen heeft gered.

Het gestelde belang bij de toewijzing van deze vordering is meerledig, maar komt er onder meer op neer dat appellant voornemens is de Staat aansprakelijk te stellen op grond van de onrechtmatige daad.
Hij zou in de afgelopen jaren ten onrechte door de Staat weg zijn gezet als een fantast, waardoor hij psychisch letsel zou hebben opgelopen. De voorzieningenrechter heeft deze vordering afgewezen, omdat appellant niet-ontvankelijk zou zijn. Artikel 12f Sv zou voldoende voorzien in een rechtsgang waarin appellant de gewenste inzage zou kunnen verkrijgen. Ten overvloede heeft de voorzieningenrechter de vordering ook op inhoudelijke gronden niet toewijsbaar geacht. Van dit vonnis is appellant in hoger beroep gekomen.

Oordeel hof

Het hof staat maar heel kort stil bij de ontvankelijkheid van appellant. Nu de vordering op inhoudelijke gronden sowieso al niet voor toewijzing in aanmerking komt, kan de ontvankelijkheid goeddeels onbesproken blijven, zo overweegt het hof. Met enkele krachtige overwegingen onderbouwt het hof de afwijzing van de vordering tot inzage op inhoudelijke gronden als volgt.

Grondslag vordering

Het hof stelt vast dat de vordering tot inzage gebaseerd is op artikel 843a Rv. Op grond van lid 1 van dit artikel kan eenieder die daarbij een rechtmatig belang heeft, inzage vorderen in bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij partij is van degene die deze bescheiden te zijner beschikking heeft. Lid 4 bepaalt echter dat degene die de bescheiden te zijner beschikking heeft, de inzage kan weigeren vanwege gewichtige redenen. Het komt dan, zo stelt het hof voorop, aan op een afweging van enerzijds de belangen van de appellant bij een behoorlijke rechtsbedeling en anderzijds de redenen die de wederpartij aanvoert om de inzage te weigeren.

Belang bij inzage?

Het hof overweegt dat appellant zijn belang bij de inzage van álle beelden van álle camera's onvoldoende heeft onderbouwd. Het hof acht het niet aannemelijk dat appellant door deze uitgebreide inzage beter in staat zal zijn om zelfstandig te reconstrueren wat er die dag precies gebeurd is. Hij heeft de camerabeelden van het achterste tramstel, waar hij zelf ook zat, al goed kunnen bekijken. Het is bovendien niet aannemelijk dat de beelden van de camera's in het voorste treinstel voor appellant van belang zijn voor de reconstructie, omdat hij in dat treinstel niet is geweest. De stelling van appellant dat hij belang heeft bij inzage in alle beelden van de camera's, omdat dan mogelijk te zien is dat de schutter het wapen op hem richt, overtuigt het hof niet. Appellant heeft immers, aldus het hof, niet met argumenten gestaafd waarom dit het geval zou zijn. Bovendien zou die situatie zijn eigen getuigenverklaring tegenspreken, waarin hij heeft verklaard dat er één keer een wapen op hem gericht is, welk moment al te zien is op beelden die appellant reeds getoond zijn. Zodoende concludeert het hof dat het belang van appellant bij een behoorlijke rechtsbedeling voldoende gewaarborgd is zonder de mogelijkheid tot inzage van de camerabeelden van het voorste treinstel.

Gewichtige redenen

Het hof overweegt bovendien – gezien het voorgaande, enigszins ten overvloede – dat, zelfs als appellant enig belang had bij inzage van alle beelden, dit niet op zou wegen tegen het zwaarwegende belang van de slachtoffers en nabestaanden om niet opnieuw geconfronteerd te hoeven worden met de tramaanslag. Als de vordering tot inzage zou worden toegewezen, zou aan de slachtoffers en nabestaanden immers weer toestemming gevraagd moeten worden om de beelden aan appellant te tonen.

Conclusie

Alhoewel het hier een uitzonderlijk ingrijpende gebeurtenis betrof, volgt uit deze uitspraak meer in het algemeen het belang om als verzoekende partij deugdelijk te onderbouwen waarom dat belang bij inzage zwaar weegt en ook zwaarder dient te wegen dan mogelijk daarmee strijdige belangen. Aan een vordering tot inzage (van camerabeelden) op grond van artikel 843a Rv gaat een gedegen belangenafweging vooraf en zal door de rechter niet lichtzinnig worden toegewezen.

Het is lastig te voorspellen of en zo ja, hoe deze procedure zich verder zal ontwikkelen. Evenwel kan de conclusie worden getrokken dat appellant bewijstechnisch nog wat horden te nemen heeft indien hij zijn voornemen doorzet om de Staat aansprakelijk te stellen voor de wijze waarop hij naar zijn mening als fantast is weggezet. Alhoewel het hof op dit aansprakelijkheidsaspect niet ingaat – maar zich (logischerwijze) beperkt tot de beoordeling van de vordering tot inzage – geldt dat appellant zich ook in die eventuele procedure (opnieuw) bewust zal moeten zijn van het feit dat de stelplicht en bewijslast op hem rust. Niet kan worden volstaan met de enkele stelling dat de Staat anders had moeten handelen dan zij heeft gedaan.

Dit is een Legal Update van Kirsten Maes en Joris den Hartog (juridisch medewerker).

Download als pdf

Specialist(en)