Verplichte beroepsaansprakelijkheidsverzekering voor (tand)artsen?
08-03-2022
Het is gebruikelijk dat zorgverleners zich verzekeren voor schade die kan ontstaan ten gevolge van een medische fout. Recentelijk heeft het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg zich gebogen over de vraag of het afsluiten van een beroepsaansprakelijkheidsverzekering geldt als een verplichting voor (tand)artsen.
De zaak betrof een patiënt die ontevreden was over de door zijn tandarts geplaatste implantaten.
Hij diende hierover in januari 2016 een schriftelijke klacht in bij de tandarts, waarna de Centrale Klachtencommissie van de KNMT de klacht in november 2016 gegrond verklaarde. Nadien besloot de patiënt om de tandarts in mei 2017 aansprakelijk te stellen voor de geleden schade. De tandarts meldde de aansprakelijkstelling bij zijn assurantietussenpersoon.
Vervolgens bleek dat er geen dekking bestond voor deze schadeclaim. De tandarts was tot 1 juni 2016 verzekerd geweest bij VvAA, maar die verzekering bood slechts dekking voor claims die waren gemeld gedurende de looptijd van de verzekering ('claims made-polis'). Per 1 januari 2016 had de tandarts een verzekering afgesloten bij Nationale Nederlanden, maar die verzekering gold slechts voor handelen dat had plaatsgevonden vanaf het moment dat de verzekering was aangegaan (dus zonder 'voorrisico').
Nu de schadeclaim zag op handelingen in de jaren voor 2016, maar de aansprakelijkstelling dateerde van mei 2017, bood geen van de verzekeringen dekking.
De patiënt was hier ontevreden over en besloot een tuchtklacht in te dienen tegen de tandarts vanwege het ontbreken van een beroepsaansprakelijkheidsverzekering die dekking biedt voor zijn schadeclaim.
De tandarts voerde in het kader van zijn verweer aan dat de twee verzekeringen een half jaar overlap boden en dat hij (mede gelet op het advies van zijn assurantietussenpersoon) in de veronderstelling was geweest dat dit voldoende was voor doorlopende dekking.
Het Regionaal Tuchtcollege (RTG) te Zwolle overwoog dat er geen wettelijke plicht bestaat om een beroepsaansprakelijkheidsverzekering af te sluiten, maar oordeelde dat het nut en de noodzaak van een verzekering en het belang van patiënten daarbij wel betekent dat in zijn algemeenheid van een (tand)arts mag worden verlangd dat er een deugdelijke beroepsaansprakelijkheidsverzekering wordt afgesloten.
De klacht werd echter ongegrond verklaard, omdat de tandarts in casu had mogen vertrouwen op de adviezen van de assurantietussenpersoon en geen kennis had gehad van het ontbreken van dekking.
Klager stelde beroep in tegen dit oordeel. Het Centraal Tuchtcollege (CTG) kwam in haar uitspraak van 2 maart 2022 ook tot ongegrondverklaring van de klacht, maar met een andere motivering. Het CTG oordeelde dat er geen verplichting bestaat voor zorgverleners om een beroepsaansprakelijkheids- verzekering af te sluiten. Van een (tand)arts mag worden verwacht dat die correct en adequaat omgaat met claims, ongeacht of die door een verzekeraar worden behandeld.
Het CTG heeft daarmee de toch wel opmerkelijke overweging van het RTG rechtgezet. Bij gebreke aan een wettelijke verzekeringsplicht staat het zorgverleners dus vrij om zich niet te verzekeren tegen beroepsaansprakelijkheid. Raadzaam is dat echter niet, omdat de patiënt die zich ziet geconfronteerd met een medische fout zich in dat geval rechtstreeks tot de zorgverlener zal wenden voor vergoeding van schade. Het advies blijft dus om zorg te dragen voor een deugdelijke verzekering, ongeacht of het ontbreken daarvan de zorgverlener in tuchtrechtelijke zin kan worden aangerekend.
Dit is een Legal Update van Petra klein Gunnewiek.