Tramaanslag Utrecht: de secundaire aansprakelijkheidsprocedure tegen het vervoersbedrijf en de trameigenaar

08-02-2024

De afgelopen jaren zijn diverse aansprakelijkheidsprocedures de revue gepasseerd, waarin het slachtoffer niet de primaire schadeveroorzaker, maar in plaats daarvan de zogenoemde 'secundaire partij' aansprakelijk hield voor het intreden van de schade. Zo'n secundaire partij wordt in essentie steeds verweten het schadeveroorzakende handelen van de primaire partij niet voorkomen te hebben.

De recente uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 31 januari 2024 (ECLI:NL:RBMNE:2024:415) biedt zo'n voorbeeld. Het gaat hier om de aansprakelijkheidsprocedure die door de nabestaanden van een slachtoffer van de tramaanslag in Utrecht op 18 maart 2019 werd aangespannen. In deze procedure stellen zij zich op het standpunt dat van Qbuzz (hierna: 'het vervoersbedrijf') en van de Provincie Utrecht (hierna: 'de trameigenaar') meer verwacht had mogen worden in termen van toezicht en voorzorgsmaatregelen – zij zouden nalatig zijn geweest – en daarom als 'secundaire partijen' gehouden dienen te worden de shockschade (het geestelijk letsel) van de nabestaanden te vergoeden. 

Standpunten partijen

De nabestaanden stellen zich, als eisers in deze procedure, meer in het bijzonder op het standpunt dat het vervoersbedrijf en de trameigenaar als secundaire partijen verweten kunnen worden dat zij het schadeveroorzakende gedrag van de tramschutter (de primaire partij) niet hebben voorkomen of de gevolgen daarvan niet in omvang hebben beperkt. Zij zouden daarmee nalatig (en dus) onrechtmatig hebben gehandeld. Aan die vordering leggen zij, in de kern, twee verwijten ten grondslag. Zo zouden in de eerste plaats de deuren van de tram niet open zijn gegaan toen de passagiers wilden vluchten, waardoor het slachtoffer ervoor koos door het raam te springen en daarbij geraakt kon worden (aan welke gevolgen hij overleed). Bovendien zou de monitor bij de bestuurster van de tram defect zijn geweest. Als de monitor wel had gefunctioneerd, dan had de bestuurster van de tram kunnen zien wat er gebeurde en had zij mogelijk de deuren geopend waarmee het overlijden van het slachtoffer voorkomen had kunnen worden, aldus de nabestaanden.

Het vervoersbedrijf en de trameigenaar wijzen aansprakelijkheid van de hand, nu er niet aan de voorwaarden voor aansprakelijkheid (waaronder een geschonden zorgplicht, causaal verband en relativiteit) is voldaan. Volgens hen is er slechts één relevante aanwijsbare oorzaak voor de aanslag in de tram en de gevolgen daarvan: het handelen van de tramschutter zelf. Dit argument tegen de aanname van secundaire aansprakelijkheid wordt in de Angelsaksische literatuur ook wel aangeduid met de frase: 'why pick on me?'.

Uitspraak rechtbank

De rechtbank stelt voorop dat het handelen van de tramschutter 'huiveringwekkend' was en voor haar goed voorstelbaar is dat bij de nabestaanden de vraag rijst of het overlijden van hun naaste voorkomen had kunnen worden. Deze procedure kan echter, aldus de rechtbank, niet voorzien in de genoegdoening en erkenning van wat de nabestaanden is overkomen. De stellingen van de nabestaanden kunnen er immers niet toe leiden dat het vervoersbedrijf en de trameigenaar aansprakelijk en tot de vergoeding van de geleden shockschade gehouden zijn. Zo was (met betrekking tot het eerste verwijt) uit het forensisch voertuigenonderzoek gebleken dat er geen reden is om aan te nemen dat de deuren niet goed hebben gefunctioneerd. De passagiers hadden de gesloten deur kunnen openen door op de daarvoor bedoelde knoppen te drukken – zoals dat ook bij de andere deur in het tramstel was gebeurd – in plaats van te vluchten via de ingetrapte ruit. Met betrekking tot het tweede verwijt, de defecte monitor, geldt dat de bescherming die hiervan uitgaat, slechts ziet op het voorkomen van schade die bij het in- en uitstappen zou kunnen ontstaan. De monitor is er niet om een gevaar als een aanslag uit te sluiten; zo ver reikt diens veiligheidsfunctie niet. Bovendien acht de rechtbank het onwaarschijnlijk dat een wél werkende monitor tot anders handelen van de bestuurster had geleid. 

Van onzorgvuldig handelen was volgens de rechtbank dus geen sprake, en zelfs als veronderstellenderwijs aangenomen zou mogen worden dat er een veiligheidsnorm was geschonden, dan staat het relativiteitsbeginsel en het vereiste van causaal verband, aan die aansprakelijkheid in de weg. Aan de aard en ernst van het geestelijk letsel van de benadeelden komt de rechtbank derhalve niet meer toe.

Conclusie

De rechtbank geeft een tweeledige boodschap af in deze uitspraak: ja, de gevolgen van het schietincident zijn voor de nabestaanden ongekend groot, maar nee, het vervoersbedrijf en de trameigenaar zijn hiervoor niet verantwoordelijk. Niet elke schade is afwendbaar. 

De onderhavige uitspraak bevestigt bovendien de lijn in de rechtspraak waaruit volgt dat een secundaire partij niet zonder meer aansprakelijk kan worden gehouden voor een ongeval dat binnen haar 'ruimte' heeft plaatsgevonden. Het enkele feit dat het ongeval heeft kúnnen gebeuren, en de aangesproken partij dit niet heeft voorkomen, is voor secundaire aansprakelijkheid immers onvoldoende. Het gaat hier om een schuld- en niet om een risicoaansprakelijkheid. Voor de vestiging van secundaire aansprakelijkheid is dus nodig dat de aangesproken partij een eigen en concreet verwijt kan worden gemaakt. Of anders gezegd: nodig is dat zij dermate onzorgvuldig heeft gehandeld, dat zij op haar eigen merites voor de gevolgen van het schadeveroorzakend handelen van de primaire partij aansprakelijk gehouden kan worden. De benadeelde partij zal zich dus steeds bewust moeten zijn, zo leert ook deze uitspraak, dat op haar de bewijslast rust om te stellen en bij betwisting te bewijzen dat de secundaire partij daadwerkelijk tekortgeschoten is in het treffen van bepaalde veiligheidsmaatregelen met het oog op een voor haar voorzienbaar gevaar.

Dit is een Legal Update van Kirsten Maes. 

Download als pdf

Specialist(en)