Tijdelijke omgevingsvergunningen voor de bouw van zonneparken en de SDE subsidie: is dit nu wel of geen goed idee?

17-12-2019

De afgelopen jaren zijn er steeds meer (grondgebonden) zonneparken gerealiseerd. Veel bestemmingsplannen laten de ontwikkeling van een zonnepark niet toe. Om toch snel een omgevingsvergunning te verlenen, hebben gemeentebesturen gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot het verlenen van een tijdelijke omgevingsvergunning, namelijk voor de duur van tien jaar. Artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onderdeel 2 Wabo in combinatie met Bijlage II, artikel 4, lid 11 van het Besluit Omgevingsrecht (Bor) biedt die mogelijkheid. Hoewel de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in de uitspraak van 14 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2770) het gebruik maken van een tijdelijke vergunning voor dit doel mogelijk acht, bleek al snel dat er geen SDE+ subsidie meer werd verleend voor projecten die over zo'n tijdelijke vergunning beschikten.

Op 3 september 2019 heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (hierna: CBB) in een viertal uitspraken (ECLI:NL:BCC:2019:377, 378, 379 en 390) echter geoordeeld dat de minister ten onrechte de door de initiatiefnemers aangevraagde SDE+ subsidie heeft afgewezen.

Deze uitspraken zijn klinkende overwinningen voor initiatiefnemers van zonneparken in deze vier concrete zaken. Voor nieuwe aanvragen lijken deze uitspraken geen soelaas te bieden. Op 19 september 2018 is immers artikel 2, lid 4, van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie in werking getreden. Op grond van dit artikellid mag de minister een SDE+ subsidie weigeren indien de initiatiefnemer beschikt over een tijdelijke omgevingsvergunning op grond van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a. onderdeel 2 Wabo in combinatie met Bijlage II, artikel 4, lid 11 van het Besluit Omgevingsrecht (Bor). Daarmee is in een algemeen verbindend voorschrift (avv) voorzien in een specifieke weigeringsgrond in het geval de initiatiefnemer 'slechts' over een tijdelijke omgevingsvergunning beschikt. De vraag kan gesteld worden of dit wenselijk is. Immers, de route naar een SDE+ subsidie met gebruikmaking van de kruimelvergunning was ontegenzeggelijk een snellere en kwam de snelheid van de energietransitie daarmee ten goede.

Als reden voor het niet meer subsidiabel willen maken van zonnepark-initiatieven op basis van een tijdelijke omgevingsvergunning, wordt in de toelichting op de Algemene uitvoeringsregeling genoemd: 'Het is met het oog op de tijdige realisatie van projecten en de kosteneffectieve inzet van subsidiemiddelen van belang dat een project vooraf over een vergunning beschikt voor tenminste de gehele looptijd van het project. Een tijdelijke omgevingsvergunning voldoet hier niet aan.'

Uit de toelichting blijkt niet waarom een tijdelijke vergunning aan de tijdige realisatie van een zonnepark in de weg staat. Hetzelfde geldt voor het argument dat het voor de kosteneffectieve inzet van het subsidiemiddel nodig is om vooraf over een omgevingsvergunning voor de gehele looptijd van het project te beschikken. Dit zou een interessante testcase zijn voor een beroep op exceptieve toetsing, ware het niet dat geen enkele initiatiefnemer nu nog een tijdelijke vergunning zal aanvragen voor het door hem te ontwikkelen zonnepark. De huidige regelgeving is immers duidelijk: een SDE+ subsidie wordt niet verleend als de initiatiefnemer over een tijdelijke omgevingsvergunning beschikt.

In Tijdschrift voor Bouwrecht (TBR) 2019/173, verscheen een noot van Monique onder de uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven van 3 september 2019. U kunt hier de noot onder de uitspraak lezen.

Dit is een Legal Update van Monique Rus.

Download als pdf

Specialist(en)