Processuele aspecten van de deelgeschilprocedure

22-03-2016

Sinds de introductie van de deelgeschilprocedure in juli 2010 wordt er veelvuldig gebruik gemaakt van de mogelijkheden van de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade. In de jurisprudentie welke zich de afgelopen jaren heeft ontwikkeld, heeft de deelgeschilprocedure steeds meer vorm gekregen. Zo zijn er langzaam maar zeker duidelijke lijnen zichtbaar geworden ten aanzien van het begrip ‘deelgeschil’, de mate waarin ruimte is voor nadere bewijsvoering in de deelgeschilprocedure en zelfs over de kosten. Onlangs zijn er weer twee interessante uitspraken gedaan over de processuele aspecten van de deelgeschilprocedure.

Normaliter zal een deelgeschilprocedure veelal aanhangig worden gemaakt bij een rechtbank. Immers op grond van de wet is de rechter die “vermoedelijk bevoegd zal zijn van de zaak, indien deze in principale aanhangig wordt gemaakt, kennis te nemen” eveneens bevoegd om kennis te nemen van het deelgeschil (artikel 1019x Rv). Daarnaast geldt dat wanneer er reeds een bodemprocedure aanhangig is, het deelgeschil aan deze rechter voorgelegd moet worden. Dit ziet zowel op de absolute als op de relatieve competentie van de rechter. Zo kwam het dus dat een deelgeschil, waarvan de bodemprocedure (in hoger beroep) reeds aanhangig was gemaakt bij het Hof Arnhem-Leeuwarden, ook bij dit hof diende te worden aangebracht. Hoewel het op het eerste gezicht wat vreemd aandoet, is het erg begrijpelijk. Het hof was immers al bekend met deze zaak, vanuit praktisch oogpunt is dit dan ook het meest wenselijke resultaat.

Een andere interessante uitspraak speelde ook voor een hof en had betrekking op de ontvankelijkheid van het hoger beroep. Direct hoger beroep van een deelgeschilbeschikking is niet mogelijk. Wel is het mogelijk om eerst een bodemprocedure aanhangig te maken om vervolgens in hoger beroep te komen van de beschikking. Dit ging verkeerd in de zaak die aanhangig was gemaakt bij het Hof Den Bosch en waarin op 8 maart 2016 uitspraak werd gedaan. Bij exploot van dagvaarding van 1 september 2015 was appellante in hoger beroep gekomen van de deelgeschilbeschikking en bij exploot van dagvaarding van dezelfde datum had zij eveneens een bodemprocedure tussen partijen aanhangig gemaakt, tegen de (latere) roldatum van 16 september 2015.

Het hof oordeelt dat uit artikel 1019cc lid 3 aanhef en sub a Rv volgt dat het hoger beroep aanhangig moet worden gemaakt binnen drie maanden, te rekenen vanaf de eerste roldatum van de bodemprocedure. In de onderhavige procedure was het hoger beroep ingesteld vóór de eerste roldatum in de bodemprocedure. Appellante werd om die reden dan ook niet-ontvankelijk verklaard. Appellante zal alsnog de kans krijgen om haar verhaal voor de rechter te doen. Uit de feiten blijkt namelijk dat voor de zekerheid bij een later exploot – binnen de drie maandentermijn – nogmaals is gedagvaard in hoger beroep.

Uit bovengeschetste uitspraken blijkt maar weer dat de deelgeschilprocedure zowel inhoudelijk als op processueel gebied een interessante procedure blijft, die het noodzakelijk maakt de jurisprudentie op dit gebied goed bij te houden.

Dit is een Legal Update van Petra klein Gunnewiek.

Download als pdf

Specialist(en)