Na de bindend adviesprocedure voor de geschillencommissie toch ontvankelijk bij de rechter?
25-09-2020
Sinds 1 januari 2016 is de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) van kracht. Op basis van deze wet kunnen cliënten sinds 2017 hun klachten over de kwaliteit van zorg (nadat de interne procedure is doorlopen) voorleggen aan een onafhankelijke geschillencommissie. Deze geschillencommissies oordelen bij bindend advies waartegen geen beroep mogelijk is. Een bindend advies kan slechts in uitzonderlijke situaties door de civiele rechter worden vernietigd. In de meeste gevallen staat de weg naar de rechter voor partijen dus niet meer open nadat een klacht is ingediend bij een geschillencommissie.
In een recente procedure voor de Rechtbank Amsterdam kwam dit aan de orde. Een vertegenwoordiger van een cliënt had in november 2019 bij de Geschillencommissie Gehandicaptenzorg een klacht ingediend tegen een zorginstelling. In januari 2020 trok klager zijn klacht in, waarop de zorginstelling aangaf niet in te stemmen met de intrekking. De geschillencommissie heeft hierop (conform het eigen reglement) besloten de behandeling voort te zetten. Klager besloot vervolgens om het geschil voor te leggen aan de civiele rechter. De zorginstelling voerde in rechte het verweer dat eiser niet-ontvankelijk diende te worden verklaard, omdat er al een procedure bij de geschillencommissie aanhangig was en dat partijen aan de uitkomst daarvan gebonden zijn.
In haar beoordeling overwoog de rechtbank dat partijen niet expliciet waren overeengekomen een bindend advies te vragen aan de geschillencommissie. In het reglement van de commissie was weliswaar opgenomen dat zij bij bindend advies zou oordelen, maar op het vragenformulier dat klager had ingevuld om het geschil aanhangig te maken stond niet uitdrukkelijk dat hij met dat reglement instemde. Volgens de rechtbank was niet gebleken dat de wil van klager erop gericht was om de klacht met uitsluiting van de civiele rechter voor te leggen aan de geschillencommissie. De rechtbank oordeelde dan ook dat klager ontvankelijk was en besloot het geschil inhoudelijk te beoordelen.
Bij deze uitspraak zijn enige kanttekeningen te plaatsen. Zo kan men zich afvragen in hoeverre het noodzakelijk is dat is gebleken dat de wil van klager erop gericht was om een bindend advies te verkrijgen. Uit artikel 20 Wkkgz vloeit immers voort dat de geschillencommissie bij wege van bindend advies oordeelt, dus klager had daarvan op de hoogte kunnen (en moeten) zijn. Daarbij hebben zorgaanbieders niet de vrijheid om een geschil al dan niet voor te leggen aan een geschillencommissie. Zij zijn op grond van de wet gehouden om zich bij een geschillencommissie aan te sluiten en een bindend adviesprocedure te voeren indien een klager die aanhangig maakt. Daar is wilsovereenstemming dus geen voorwaarde.
Op basis van deze uitspraak lijkt er een rol voor geschillencommissies weggelegd om na te gaan in hoeverre een klager uitdrukkelijk verklaart in te stemmen met het reglement en de gebondenheid aan het bindend advies. Totdat dit bij elke geschillencommissie zorgvuldig geborgd is, lijkt het voor verwerende zorgaanbieders raadzaam om de commissie bij twijfel te verzoeken om klager te vragen zich hierover uit te laten. Slechts indien klager zich ervan bewust is dat partijen aan het oordeel gebonden zijn, dient de procedure te worden vervolgd.
Dit is een Legal Update van Petra klein Gunnewiek.