Letselschade in faillissement

15-03-2018

Het faillissement van een aansprakelijke partij of van een benadeelde partij kan in de praktijk voor problemen zorgen. Bij een gefailleerde benadeelde is het de vraag wie gerechtigd is de schade te vorderen en aan wie bevrijdend kan worden betaald. Bij een gefailleerde aansprakelijke partij is het veeleer de vraag of de benadeelde überhaupt uitbetaald zal worden en tot wie hij zich kan wenden. Wanneer de aansprakelijke partij is gefailleerd, betreft de geëiste schadevergoeding een prefaillissementsvordering. De kans op uitbetaling is dan vaak gering, omdat de vordering in beginsel geen bevoorrechte status heeft in het faillissement.

Bij het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao speelde kort geleden een zaak, waarin een gefailleerde kliniek aansprakelijk werd gesteld door een van haar voormalige patiënten die stelde als gevolg van medische fout schade te hebben opgelopen. De patiënt meende dat zijn vordering buiten de boedel om diende te gaan, niet concurrent was en direct moest worden uitgekeerd. Hij lijkt zich daarbij mogelijk te hebben willen baseren op artikel 6:106 lid 2 BW, waarin is bepaald dat een vordering tot vergoeding van immateriële schade in beginsel buiten het (faillissements)beslag valt, tenzij het bij overeenkomst is vastgelegd of ter zake al een vordering in rechte is ingesteld. Het argument van de patiënt hield echter geen stand. Het genoemde wetsartikel ziet namelijk op de situatie waarin de benadeelde zelf failliet wordt verklaard. De achtergrond van het artikel is dat de vergoeding van immateriële schade hoogstpersoonlijk is en dat de benadeelde zélf moet laten blijken of hij genoegdoening wil vorderen. Dergelijke hoogstpersoonlijke rechten vallen daarom buiten het faillissement van de benadeelde, waardoor de curator niet over die rechten kan beschikken. Opgemerkt zij overigens dat het weliswaar slechts de benadeelde is die de vordering tot immateriële schade kan instellen, maar dat een eenmaal betaalde vergoeding zonder meer in het vermogen van de benadeelde valt en vatbaar is voor het faillissementsbeslag.

Het Gerecht in eerste aanleg concludeerde dat er geen grond bestaat om voor letselschadevorderingen een ruimere uitzondering aan te nemen op het uitgangspunt dat het faillissement in beginsel het gehele vermogen van de schuldenaar omvat, zodat de vordering niet buiten de boedel om kon worden uitgekeerd. De benadeelde dient zijn vordering door middel van aanmelding ter verificatie in dienen.

Een benadeelde heeft kortom geen recht op een directe uitbetaling van schade uit de faillissementsboedel van de gefailleerde aansprakelijke partij, noch buiten de boedel om. Toch biedt de wet de benadeelde steun bij het verhalen van zijn schade indien de aansprakelijke partij is gefailleerd, althans wanneer de aansprakelijkheid van die partij is verzekerd. Op grond van artikel 3:287 BW heeft een benadeelde namelijk een voorrecht op de uitbetaling van de (gedekte) schade door de aansprakelijkheidsverzekeraar. Dit betreft dus geen eigen recht van de benadeelde jegens de verzekeraar van de aansprakelijke partij, maar slechts een voorrecht. Indien er sprake is van schade door dood of letsel heeft de benadeelde wel een eigen recht jegens de verzekeraar. Sinds inwerkingtreding van het nieuwe verzekeringsrecht op 1 januari 2006 kan een benadeelde op grond van artikel 7:954 BW namelijk verlangen dat de verschuldigde uitkering rechtstreeks aan hem wordt betaald. In geval van een gefailleerde aansprakelijke partij loopt de benadeelde hierdoor niet het risico dat de schadevergoeding als het ware in de boedel blijft ‘hangen’. Voor verzekeraars van een gefailleerde verzekerde is het goed om te realiseren dat in lid 3 van het genoemde artikel is bepaald dat in een dergelijk geval slechts bevrijdend betaald kan worden aan de verzekerde indien hij de benadeelde heeft verzocht om binnen vier weken mede te delen of hij rechtstreekse betaling verlangt en er op dit verzoek niet of afwijzend wordt gereageerd.

Letselschade in geval van faillissement van de benadeelde of de aansprakelijke partij vereist dus een  zekere mate van alertheid van beide partijen om te voorkomen dat een vordering door de verkeerde persoon wordt ingesteld of dat (niet bevrijdend) aan de verkeerde persoon wordt betaald.

Dit is een Legal Update van Rhea Bask en Lisan Homan.

Download als pdf

Specialist(en)