Klagen bij slecht bestuur is niet altijd nodig
14-05-2024
Normaal gesproken moet je als je een prestatie van iemand in ontvangst neemt die prestatie vlot beoordelen (onderzoeken) en klagen als daar gebreken aan kleven. Doe je dat niet, dan bepaalt artikel 6:89 BW dat je mogelijk het recht verliest om een klacht in te dienen (en herstel of schade te vorderen vanwege de slechte prestatie). Dit wordt aangeduid als de klachtplicht. De Hoge Raad heeft onlangs bepaald (ECLI:NL:HR:2024:681) dat de klachtplicht niet van toepassing is op de wijze waarop bestuurders van vennootschappen hun taken uitvoeren.
Wat is de klachtplicht?
De termijn voor het indienen van de klacht begint vanaf het moment dat je als schuldeiser het gebrek ontdekt hebt of had moeten ontdekken.
Het idee achter de klachtplicht is dat diegene die de prestatie levert (de schuldenaar) wordt beschermd doordat hij erop mag rekenen dat de ontvanger van de prestatie (de schuldeiser) voldoende in de gaten houdt en controleert of de onderlinge verbintenis wel op de juiste manier wordt nageleefd. Hiermee wordt voorkomen dat de schuldenaar lange tijd het risico loopt om aansprakelijk te worden gesteld, terwijl hij zelf in de illusie leeft dat hij op de juiste manier zijn prestatie levert of heeft geleverd.
Wanneer ben je aansprakelijk als bestuurder?
Iedere bestuurder van een rechtspersoon is verplicht om zijn of haar taken naar behoren uit te voeren. Een bestuurder moet berekend zijn op zijn taak en deze nauwgezet vervullen en zorgen dat hij of zij het inzicht en de bekwaamheid heeft die voor de betreffende vennootschap vereist zijn. Als een bestuurder zijn taken niet adequaat uitvoert en er is sprake is van een persoonlijk ernstig verwijt, kan hij of zij aansprakelijk worden gesteld voor schade die de vennootschap als gevolg daarvan lijdt. Dit principe is vastgelegd in artikel 2:9 BW.
Uitzondering voor de prestaties van bestuurders?
De Hoge Raad heeft in haar arrest van 26 april 2024 geoordeeld dat de klachtplicht niet van toepassing is op bestuurdersaansprakelijkheid. De Hoge Raad geeft aan dat artikel 6:89 BW ziet op een onderlinge verbintenis tussen twee partijen. Omdat het handelen van een bestuurder intern voornamelijk wordt beheerst door de vennootschappelijke norm die wordt gecreƫerd in artikel 2:9 BW kan deze niet op dezelfde wijze worden behandeld. Het is daarnaast ook praktisch niet heel haalbaar voor een rechtspersoon om van een bestuurder te eisen dat hij tijdens zijn ambtstermijn klaagt over onbehoorlijke handelingen. Immers, dat zou dan een bestuurder namens de vennootschap moeten doen. De bestuurder moet dus zelf klagen over zijn eigen onbehoorlijk handelen, of een van zijn of haar mede-bestuurders moet dat doen. Dat is niet realistisch.
Zijn bestuurders nu sneller aansprakelijk?
De klachtplicht vormt een drempel voor aansprakelijkheid. Immers, iemand die een prestatie ontvangt kan alleen nog consequenties inroepen van onbehoorlijk presteren als hij of zij zelf tijdig heeft geklaagd. Dat de klachtplicht niet van toepassing is op het handelen van bestuurders is dus in principe een omstandigheid die ervoor zorgt dat bestuurders sneller aansprakelijk zijn. Het is echter goed te begrijpen en sluit aan bij de systematiek van bestuurdersaansprakelijkheid, dat de klachtplicht niet van toepassing is op het handelen van bestuurders. Bestuurders houden wel de verhoogde norm van het 'ernstig verwijt' en (vele) andere mogelijke middelen om zich tegen aansprakelijkheid te verweren.
Wat ons betreft is de uitspraak van de Hoge Raad daarom goed te volgen en logisch in te passen in het vennootschapsrecht.
Dit is een Legal Update van Juliette Wareman en Floris Salomons.