Intrekking 403-verklaring en overblijvende aansprakelijkheid
06-04-2017
Op 31 maart 2017 heeft de Hoge Raad in een beschikking verduidelijkt op welke wijze een verzet tegen de beëindiging van de overblijvende aansprakelijkheid dient te worden getoetst. Voordat hierop nader wordt ingegaan kort op een rij in welk kader de beëindiging van de overblijvende aansprakelijkheid dient te worden geplaatst.
Een wijze waarop een rechtspersoon vrijgesteld kan zijn van het deponeren van haar jaarrekening bij de Kamer van Koophandel is dat een andere rechtspersoon (hierna: de moedermaatschappij) de cijfers van de vrijgestelde rechtspersoon opneemt in haar geconsolideerde jaarrekening en voor de vrijgestelde rechtspersoon een 403-verklaring deponeert bij de Kamer van Koophandel. Uit de wettekst van artikel 2:403 BW blijken nog andere vereisten voor vrijstelling, maar hierop wordt in deze update niet nader ingegaan.
Door middel van een 403-verklaring stelt de moedermaatschappij zich hoofdelijk aansprakelijk voor de uit rechtshandelingen van de vrijgestelde rechtspersoon voortvloeiende schulden. De moedermaatschappij kan de door haar afgegeven 403-verklaring intrekken, maar deze intrekking doet de hoofdelijke aansprakelijkheid die reeds is ontstaan voor de moedermaatschappij niet eindigen (hierna: overblijvende aansprakelijkheid). Let wel zodra intrekking heeft plaatsgevonden, dient de vrijgestelde rechtspersoon wel weer haar jaarrekening te publiceren. Van een intrekking is doorgaans sprake indien de vrijgestelde rechtspersoon niet langer tot de groep van de moedermaatschappij behoort, bijvoorbeeld in geval van verkoop. Indien de moedermaatschappij tevens de overblijvende aansprakelijkheid wenst te beëindigen, dient aan bepaalde voorwaarden te worden voldaan (zie artikel 2:404 BW voor de voorwaarden). In ieder geval dient de vrijgestelde rechtspersoon geen onderdeel meer te zijn van de groep van de moedermaatschappij. Daarbij dient een crediteur van de vrijgestelde rechtspersoon tegen het voornemen tot beëindiging van de overblijvende aansprakelijkheid niet tijdig verzet te hebben gedaan, zijn verzet te hebben ingetrokken dan wel bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak het verzet ongegrond verklaard te zijn.
Uit onderhavige beschikking van de Hoge Raad blijkt dat SNS Bank en SNS Reaal de door ieder van hen afgegeven 403‑verklaringen hebben ingetrokken en ieder van hen de overblijvende aansprakelijkheid wensten te beëindigen. In deze procedure heeft de Hoge Raad verduidelijkt dat in een verzetprocedure niet over de toewijsbaarheid van de vordering van de schuldeiser wordt beslist. Immers, dit oordeel dient te worden gegeven door de rechter die zich hierover in een separate procedure buigt. In een geval waarin het bestaan en de omvang van de vordering worden betwist, dient de rechter in een verzetprocedure het verzet gegrond verklaren, tenzij en voor zover hij de vordering onmiskenbaar ongegrond acht. De rechter die zich over het verzet uitlaat, hoeft zijn oordeel slechts beperkt te motiveren.
Dit is een Legal update van de praktijkgroep Corporate / M&A.