Hoge Raad spreekt zich uit: arts mag gevolg geven aan schriftelijk euthanasieverzoek bij vergevorderde dementerenden
22-04-2020
Op 21 april 2020 heeft de Hoge Raad zich uitgesproken over de vraag of euthanasie mag worden uitgevoerd op grond van een eerder opgesteld schriftelijk euthanasieverzoek als de patiënt door vergevorderde dementie de doodswens niet meer kan bevestigen. Het antwoord daarop luidt dat een arts aan een dergelijk verzoek gevolg mag geven en, indien wordt voldaan aan de hoge mate van zorgvuldigheid die in de wettelijke eisen tot uitdrukking komt, de arts niet strafbaar is.
Wat vooraf ging
De Hoge Raad diende zich over de ethische kwestie te buigen nadat de procureur-generaal op 17 december 2019 twee vorderingen tot cassatie in het belang der wet had ingediend. De vorderingen, bedoeld om de Hoge Raad richting te laten geven aan de rechtsontwikkeling over euthanasie, zagen op zowel de strafzaak als de tuchtzaak tegen een specialist ouderengeneeskunde die in 2016 euthanasie uitvoerde bij een wilsonbekwame patiënte met vergevorderde dementie.
De wilsonbekwame patiënte had in een schriftelijke verklaring haar doodswens vastgelegd mocht de situatie zich voordoen dat zij ernstig dement zou raken en in een verpleeghuis zou moeten worden opgenomen. Echter, eenmaal wegens dementie opgenomen in het verpleeghuis gaf de vrouw gemengde signalen af omtrent haar doodswens.
Nadat door het hoogste medisch tuchtcollege was geoordeeld dat de arts bij het verlenen van euthanasie niet had voldaan aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen, besloot het OM de arts te vervolgen om duidelijkheid te verkrijgen over de houdbaarheid van een schriftelijk euthanasieverzoek bij dementerende patiënten. Naar het oordeel van de strafrechter had de arts (wel) aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan. Een nadere toelichting bij dit oordeel is te lezen in de Legal Update van 11 september 2019.
Oordeel Hoge Raad
In zijn uitspraak stelt de Hoge Raad voorop dat de arts gevolg kan geven aan een schriftelijk euthanasieverzoek, vastgelegd voor de situatie waarin de patiënt zijn wil niet langer meer kan uiten zoals bij vergevorderde dementie, indien voldaan is aan alle eisen die de wet met betrekking tot euthanasie stelt. Daarbij brengt de wettelijke eis dat sprake moet zijn van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënt mee dat de arts moet beoordelen of de actuele situatie waarin de patiënt zich bevindt (mede) is begrepen in het schriftelijke verzoek en dat aldus is voldaan aan de voorwaarden waaronder de patiënt schriftelijk heeft verzocht over te gaan tot euthanasie. De Hoge Raad is van oordeel dat de daarbij in acht te nemen zorgvuldigheid verlangt dat de arts het verzoek uitlegt met het oog op het achterhalen van de bedoelingen van de patiënt. Daarbij moet de arts letten op alle omstandigheden van het geval en niet slechts op de letterlijke bewoordingen van het verzoek. Volgens de Hoge Raad is zodoende ruimte voor interpretatie van het schriftelijk verzoek. Dit brengt tevens mee dat indien sprake is van duidelijk verbale uitingen of consequent gedrag van de patiënt die niet overeenstemmen met de strekking van het schriftelijk verzoek, de arts tot de conclusie moet komen dat de daadwerkelijke gesteldheid van de patiënt niet overeenkomt met de in het verzoek voorziene situatie.
Voorts eist de wet dat aan een (schriftelijk) verzoek om levensbeëindiging slechts gevolg wordt gegeven als sprake is van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. Bij vergevorderde dementie vergt de eis 'ondraaglijk lijden' bijzondere aandacht. Hierover oordeelt de Hoge Raad dat ook bij het ontbreken van een fysieke aandoening (zoals wetgever voor ogen had bij dit criterium), er signalen kunnen zijn dat de patiënt zodanig lijdt aan zijn voortgeschreden dementie dat zijn lijden als ondraaglijk kan worden aangemerkt. Zoals nu al gebruikelijk is, moeten bij levensbeëindiging van een patiënt met vergevorderde dementie bijvoorbeeld niet één maar twee onafhankelijke artsen worden geraadpleegd.
De Hoge Raad heeft vervolgens, aan de hand van de door hem gegeven uitgangspunten, de uitspraak van de strafrechter en de uitspraak van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (CTG) beoordeeld. Volgens de Hoge Raad heeft de rechtbank in haar beoordeling geen fouten gemaakt. De uitspraak van het CTG, waarin geoordeeld was dat in beginsel geen ruimte is voor interpretatie van het schriftelijke euthanasieverzoek en de arts zodoende niet had voldaan aan alle zorgvuldigheidseisen, heeft de Hoge Raad vernietigd.
Tot op heden waren artsen – mede ingegeven door de ongunstige uitspraken van de tuchtcolleges en de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie in deze kwestie – enigszins terughoudend met het uitvoeren van euthanasie bij patiënten met vergevorderde dementie. Met deze uitspraak is meer juridische duidelijkheid gegeven aan de beoordeling van een schriftelijk euthanasieverzoek van dementerende patiënten. Echter, zoals ook door artsenfederatie KNMG is aangeduid, geldt wel dat het nog altijd aan de arts is om zelf de afweging te maken of aan een verzoek om levensbeëindiging uitvoering wordt gegeven.
Dit is een Legal Update van de team Aansprakelijkheid & Verzekering en Zorg & Sociaal domein.