Het relativiteitsbeginsel in het natuurbeschermingsrecht

29-11-2019

Voor (bestemmings)plannen die een significant effect kunnen hebben op Natura 2000-gebieden, moet een passende beoordeling worden gemaakt op grond van artikel 2.8 Wet natuurbescherming. Als dit wordt nagelaten en wordt aangevoerd in een procedure, kan dat reden zijn voor vernietiging van het plan. Voorwaarde is wel dat het relativiteitsbeginsel daar niet aan in de weg staat. Dit blijkt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, van 27 november jl.

Het relativiteitsbeginsel

Voor het antwoord op de vraag of een burger zich succesvol kan beroepen op het ontbreken van een passende beoordeling, kijkt de bestuursrechter allereerst naar het relativiteitsbeginsel als bedoeld in artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht. Dit artikel bepaalt kortgezegd dat je je niet kunt beroepen op normen die niet zijn geschreven ter bescherming van jouw belangen. Zo kun je als omwonende van een nieuw te realiseren flatgebouw niet succesvol stellen dat de vluchtwegen in de flat te smal zijn en dat de omgevingsvergunning daarom niet verleend had mogen worden. De normen over vluchtwegen in de flat zijn namelijk geschreven ter bescherming van de bewoners van de flat en niet ter bescherming van de belangen van omwonenden. Als de horde van het relativiteitsbeginsel is genomen, komt de rechter pas toe aan een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgrond.

Het relativiteitsbeginsel in het natuurbeschermingsrecht

De relativiteitstoets geldt ook in het natuurbeschermingsrecht. Volgens vaste jurisprudentie zijn de bepalingen in de Wet natuurbescherming die gaan over de beoordeling van plannen die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden, geschreven om de natuurwaarden in die gebieden te beschermen. Het belang van een individuele burger is echter het behoud van een goede kwaliteit van zijn leefomgeving. Dit betekent dat een individuele burger zich niet snel zal kunnen beroepen op bepalingen uit de Wet natuurbescherming. Dat is anders als het belang van het behoud van een goede kwaliteit van de leefomgeving van de burger, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, zo verweven is met het algemene belang dat de Wet natuurbescherming beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van zijn belangen.

Verwevenheid van belangen

In de praktijk toetst de Afdeling aan de hand van afstand en de mate van tussenliggende bebouwing of sprake is van verwevenheid van de individuele burgerbelangen met die van de Wet natuurbescherming. Hoewel lastig te zeggen is binnen welke afstand sprake is van verwevenheid, blijkt uit de uitspraak van 27 november in ieder geval wanneer dat niet het geval is. In deze zaak ligt het meest nabijgelegen natuurgebied op 900 meter afstand van het perceel van appellant. In het tussenliggende gebied liggen verschillende bedrijven, de in het bestemmingsplan voorziene woningbouwlocatie en de Zaan. De Afdeling vindt deze afstand te groot om delen van het betrokken natuurgebied te kunnen rekenen tot de directe woon- en leefomgeving van appellant. Er is geen sprake van verwevenheid en de Afdeling komt daarom niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het betoog over de ontbrekende passende beoordeling.

Dit is een Legal Update van Mathilde van Velzen-de Boer.

Download als pdf

Specialist(en)