Het contractueel uitsluiten van het Haviltex-criterium: Wat zegt de Hoge Raad nu eigenlijk wel, en wat niet?

14-09-2023

Op 25 augustus 2023 (ECLI:NL:HR:2023:1131) heeft de Hoge Raad een uitspraak gewezen in een zaak waarin partijen het Haviltex-criterium in hun overeenkomst hebben uitgesloten. Deze uitspraak heeft – blijkens de daarna verschenen blogs en artikelen – een hoop stof doen opwaaien. De meningen over deze uitspraak zijn verdeeld: daar waar de ene auteur meent dat uit de uitspraak klip en klaar zou volgen dat de Haviltex-norm door partijen contractueel uitgesloten kan worden, meent de andere auteur dat dit óf niet op basis van de overwegingen van de Hoge Raad geconcludeerd kan worden, óf niets nieuws onder de zon is. Deze Legal Update beoogt op een bondige wijze uiteen te zetten wat we nu precies wel, en wat we vooral ook niet uit de uitspraak van de Hoge Raad kunnen afleiden.

De feiten

Het gaat in deze uitspraak om de uitleg en uitwerking van een beding in een vaststellingsovereenkomst, die partijen in het kader van een echtscheiding hebben gesloten. Partijen zijn hierin overeengekomen dat de letterlijke tekst van de overeenkomst prevaleert boven eventuele partijbedoelingen, en dat de bepalingen bovendien uitsluitend grammaticaal uitgelegd en toegepast dienen te worden. De Haviltex-norm werd dus met zoveel woorden uitgesloten.

Om het geheugen even op te frissen: ingevolge deze Haviltex-norm – ontleend aan het in 1981 gewezen Haviltex-arrest – dient bij de uitleg van een overeenkomst, naast de taalkundige betekenis, ook gekeken te worden naar de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen van de overeenkomst mochten toekennen en naar hetgeen zij over en weer redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Of, korter gezegd, naar alle omstandigheden van het geval. Partijen wensten een dergelijke ruime uitleg van de bepalingen in de vaststellingsovereenkomst dus te voorkomen.

In artikel 1.7 van de vaststellingsovereenkomst is vervolgens bepaald dat 'de partneralimentatie zal eindigen op de dag dat de vrouw de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, te weten op 24 mei 2021.’ De vrouw stelt zich in dit geschil op het standpunt dat dit een verschrijving betreft. Partijen zouden hebben bedoeld deze termijn gelijk te stellen aan het moment waarop de vrouw de AOW-gerechtigde leeftijd zou bereiken (dat was ten tijde van het sluiten van de overeenkomst op 24 mei 2022, na een wetswijziging nog twee jaar later, op 24 mei 2024). De man meent daarentegen dat een louter taalkundige uitleg van het beding tot de slotsom noopt dat de alimentatieverplichting op 24 mei 2021 is afgelopen.

Lagere rechtspraak

De rechtbank heeft – in lijn met de (subsidiaire) stellingen van de vrouw – geoordeeld dat de termijn waarin de man aan de vrouw partneralimentatie moet betalen, doorloopt tot 24 mei 2022. De puur grammaticale uitleg van de overeenkomst biedt hier volgens de rechtbank geen oplossing, omdat de overeenkomst een innerlijke tegenstrijdigheid bevat. De vrouw bereikte de pensioengerechtigde leeftijd immers niet op 24 mei 2021. Met de woorden 'te weten' hebben partijen bedoeld – en die partijbedoeling acht de rechtbank vanwege die tegenstrijdigheid toch relevant – een verduidelijking te geven van het moment waarop de vrouw de pensioengerechtigde leeftijd zou bereiken, namelijk als zij AOW-gerechtigd werd (en dus niet een jaar eerder).

Het hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank. Nu de Haviltex-norm door partijen is uitgesloten en door partijen is vervangen door een grammaticale uitlegmaatstaf, focust het hof zich op het enige gedeelte van de bepaling dat niet voor tweeërlei uitleg vatbaar is, te weten: de daarin genoemde einddatum van 24 mei 2021. Anders gezegd: voor dát deel van de bepaling is het – in tegenstelling tot het begrip 'pensioengerechtigde leeftijd' – niet nodig de door partijen uitgesloten partijbedoeling te betrekken, om welke reden enkel die datum volgens het hof leidend kan zijn.

De Hoge Raad

In het middel in cassatie wordt niet geklaagd dat het hof de contractuele uitlegmaatstaf van partijen aan de hand van een onjuiste maatstaf of op een onbegrijpelijke wijze heeft uitgelegd. In cassatie wordt ook niet geklaagd over de principiële vraag of de Haviltex-norm contractueel kan worden uitgesloten. De Hoge Raad stond dus, wat deze onderwerpen betreft, spreekwoordelijk met haar rug tegen de muur. Waarover niet geklaagd wordt, kan in cassatie immers ook niet worden geoordeeld. De interpretatie van de contractuele uitlegmaatstaf door het hof vormde dus het vertrekpunt van de beoordeling van de Hoge Raad. Daarvan uitgaande, is het oordeel van het hof niet onvoldoende gemotiveerd, aldus de Hoge Raad. Met deze motiveringsbeoordeling komt de Hoge Raad dus niet expliciet toe aan de beantwoording van de vraag wat hij precies vindt van het voorliggende contractuele uitlegbeding waarin de Haviltex-norm werd uitgesloten.

Dat gezegd hebbende, geldt dat de Hoge Raad in r.o. 3.2.1 wél vooropstelt dat hier een contractuele uitlegmaatstaf is overeengekomen waarin de Haviltex-norm is uitgesloten. In deze rechtsoverweging plaatst de Hoge Raad bij dit vertrekpunt geen voorbehouden, gebruikt geen bijzinnen of enige vorm van relativering. Dat doet de Hoge Raad in r.o. 3.2.2 wéér (niet) door opnieuw te wijzen op het feit dat de considerans van de vaststellingsovereenkomst een 'eigen, contractuele uitlegmaatstaf bevat'. Opnieuw: zonder daar iets van te vinden, zonder een bijzin als 'wat daar verder ook van zij' en zonder een 'volledigheidshalve-overweging'. Betoogd kan worden dat, als de Hoge Raad – in afwijking van het hof, de AG en alle eerdere literatuur en rechtspraak – van mening zou zijn geweest dat een dergelijke uitsluiting principieel niet toelaatbaar is, hij deze vertrekpunten niet op deze manier en zonder blikken of blozen in de overwegingen zou hebben opgenomen.

Conclusie

Dat in de uitspraak van de Hoge Raad geen keihard oordeel opgenomen is over de mogelijkheid om de Haviltex-norm contractueel uit te sluiten, betekent niet dat deze uitspraak dan dús irrelevant is. Uit deze zaak kan immers afgeleid worden dat de Hoge Raad impliciet en het hof al eerder expliciet – in lijn met wat in lagere rechtspraak en literatuur al werd aangenomen – instemt met een beding in de overeenkomst waarin de Haviltex-norm is uitgesloten. Dat de aan te leggen uitlegmaatstaf ter vrije bepaling van partijen staat, zouden we met enige voorzichtigheid dus wel kunnen concluderen. Daarbij dient wel bedacht te worden dat (a) de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid contractueel niet uitgesloten kan worden, en in een voorkomend geval toch nog enige corrigerende werking kan hebben. Daarnaast geldt (b) – als we A-G Valk daarin tenminste mogen volgen – dat de door partijen overeengekomen uitlegnorm, op haar beurt (wel) weer wordt 'gehaviltext'. Anders gezegd: wat de contractueel overeengekomen uitlegmaatstaf precies inhoudt, zal in de eerste plaats met de primaire uitlegnorm van Haviltex moeten worden uitgelegd.

Kortom, als partijen in een voorkomend geval de Haviltex-norm willen uitsluiten, dan hebben zij daartoe goede argumenten. Bondigheid en consistentie in de formulering van een dergelijk beding is echter wel geboden, om te voorkomen dat het uitlegbeding ongewenst toch tot een ruimere toepassing leidt.

Dit is een Legal Update van Kirsten Maes. 

Download als pdf

Specialist(en)