Gemeentelijke sportaccommodaties, scholen en btw

22-07-2021

Gemeenten zijn vaak eigenaar van sportaccommodaties. Een belangrijk onderwerp is de mogelijkheid voor de gemeente om bij haar in rekening gebrachte omzetbelasting (btw) in aftrek te kunnen brengen. Hierover zijn recentelijk enkele uitspraken gewezen.

Onderwijs

Gemeenten zijn op basis van de Wet op het primair onderwijs (Wpo) verplicht scholen te voorzien van sportaccommodatie. In de uitspraak van de rechtbank Zeeland West Brabant van 13 juli 2021 kwam de vraag aan de orde of de gemeente Eindhoven daarbij in het kader van de omzetbelasting handelde als ondernemer. Het antwoord op die vraag heeft direct gevolgen voor de mogelijkheid van de gemeente om de voorbelasting, welke direct toerekenbaar is aan de exploitatie van de sportaccommodatie, af te trekken.

Casus

De gemeente Eindhoven verstrekt, net als andere gemeenten, sportaccommodaties aan scholen.
Het aantal klokuren dat de sportaccommodaties aan de scholen ter beschikking worden gesteld wordt overeenkomstig de Wpo bepaald. Incidenteel nemen scholen extra uren af.

In lijn met het toenmalige standpunt van de Belastingdienst bracht de gemeente aanvankelijk (tot september 2016) over zowel de klokuren als de extra uren kosten bij de scholen in rekening, belast met btw. De kosten voor de klokuren werden vervolgens weer door de gemeente via een subsidie aan de scholen vergoed. Vanaf begin 2016 is de Belastingdienst van standpunt gewijzigd: ten aanzien van de klokuren werd niet meer gehandeld als ondernemer. De gemeente heeft pas in het najaar van 2016 haar handelswijze daarop aangepast. De kosten voor de klokuren werden niet meer met btw belast. Tussen de gemeente en de Belastingdienst ontstond daarop een geschil over de vraag of de gemeente in die tussenliggende periode als ondernemer voor de omzetbelasting heeft gepresteerd door het ter beschikking stellen van haar sportaccommodaties voor de klokuren. 

Maatstaf

Om te bepalen of de terbeschikkingstelling van de sportaccommodaties een economische activiteit in de zin van de btw-richtlijn vormt, moet volgens vaste rechtspraak eerst worden beoordeeld of sprake is van een dienst onder bezwarende titel.

De rechtbank komt tot het oordeel dat dit – wat betreft de klokuren – niet het geval is geweest. De scholen kregen immers de kosten voor het door de gemeente ter beschikking stellen van de sportaccommodaties terug. Dat de teruggave via een andere afdeling van de gemeente liep, maakt dit niet anders. De verschillende afdelingen verrichten immers activiteiten binnen hetzelfde publiekrechtelijke lichaam.

Gevolgen

Het gevolg is dat de gemeente voor de klokuren niet wordt aangemerkt als ondernemer voor de omzetbelasting. De aan de terbeschikkingstelling toe te rekenen voorbelasting is daarmee niet aftrekbaar. Dit geldt niet voor de extra uren die scholen afnemen, of andere activiteiten waarvoor de sportaccommodatie ter beschikking wordt gesteld. Die activiteiten kunnen wel gelden als een met btw belaste prestatie. Als gevolg daarvan ontstaat een (gedeeltelijk) recht op aftrek van voorbelasting welke direct toerekenbaar is aan de exploitatie van de sportaccommodatie (bijvoorbeeld verbouwing of renovatiekosten).

Het is dan zaak een aanvaardbaar percentage voor de aftrek te bepalen. In het arrest van de Hoge Raad van 10 januari 2020 is hierover bepaald dat een berekeningsmethode moet worden gehanteerd die objectief weergeeft welk deel van de kosten werkelijk toe te rekenen is aan economische en welk deel aan niet-economische activiteiten. Uit die procedure volgt dat aanvaardbaar is een berekening die uitgaat van de daadwerkelijke uren waarin de sportaccommodatie is gebruikt. Niet aanvaardbaar is geacht een methode die ook rekening houdt met uren waarin de accommodatie niet wordt gebruikt.

Sportvrijstelling

Sinds 2019 geldt dat de exploitatie van (binnen)sportaccommodaties door gemeenten (tegen vergoeding) sindsdien veelal onder de btw-sportvrijstelling valt. Er bestaat in zoverre dan ook geen recht op aftrek meer voor deze economische activiteit. In situaties waarin de btw-sportvrijstelling echter niet van toepassing is, is de uitspraak over de verdeling van de aftrek onverminderd relevant als het ter beschikking stellen van de sportaccommodatie geldt als een deels economisch en deels niet-economische activiteit.

Dit is een Legal Update van Alrik Bijkerk.

Download als pdf

Specialist(en)