Een paard is geen hangmat

02-02-2016

In het Hangmat-arrest oordeelde de Hoge Raad dat de bezitter van een gebrekkige opstal op grond van artikel 6:174 BW ook aansprakelijk is voor de schade die wordt geleden door andere medebezitter(s). Sinds deze uitspraak worden verzekeraars steeds vaker geconfronteerd met vorderingen van medebezitters van dieren, die de andere medebezitter aansprakelijk stellen op grond van 6:179 BW voor de door hen geleden schade.

Op 4 maart 2015 oordeelde de rechtbank Den Haag in een zaak waarin het ging om schade veroorzaakt door een hond, nog dat voor analoge toepassing van het Hangmat-arrest op artikel 6:179 BW geen ruimte was, omdat de grondslag van artikel 6:174 BW niet gelijk is aan die van 6:179 BW. Het verschil zit voornamelijk in de eigen energie van het dier, welke per definitie een potentieel risico voor schade met zich meebrengt. De bezitter van het dier wordt geacht door het bezit het risico op schade impliciet te hebben aanvaard.

Enige tijd later besloot de rechtbank Noord-Holland, op verzoek van partijen, de vraag naar de reikwijdte van artikel 6:179 BW en 6:181 BW (bedrijfsmatig gebruik) als prejudiciële vraag voor te leggen aan de Hoge Raad. Eiseres in de bodemprocedure exploiteerde samen met haar echtgenoot een manage.
Zij loopt letsel op doordat één van de paarden haar omver loopt. Zij stelt haar echtgenoot als medebedrijfsmatige gebruiker van het dier aansprakelijk voor een deel van de schade.

De Hoge Raad stelt dat noch aan de letterlijke tekst van de wet noch aan de wetsgeschiedenis een beslissend argument kan worden ontleend voor beantwoording van de vraag naar de reikwijdte. Daarom is gekeken naar de grondslag van de artikelen. Voor artikel 6:174 BW geldt dat de verdeling van het risico de benadeelde beoogt te beschermen omdat veelal niet eenvoudig vast te stellen zal zijn wie verantwoordelijk is voor het gebrek. De Hoge Raad overweegt dat de kwalitatieve aansprakelijkheid voor dieren niet zozeer berust op een risicoverdeling ter bescherming van de benadeelde. De risicoverdeling van artikel 6:179 BW is vooral gebaseerd op de omstandigheid dat de bezitter jegens anderen een risico in het leven roept. Van belang daarvoor is dat een dier beschikt over een eigen (onberekenbare) energie. Van de medebezitter die door toedoen van het dier schade lijdt, kan worden gezegd dat hij ook voor zichzelf een gevaar in het leven heeft geroepen. Tot slot betrekt de Hoge Raad de mogelijke verzekeringen bij zijn overwegingen. Juist vanwege de eigen onberekenbare energie van een dier kan van de bezitter daarvan, eerder dan van de bezitter van een gebouw, worden verwacht zich te verzekeren tegen het risico van schade.

De Hoge Raad concludeerde dan ook dat het niet redelijk of maatschappelijk wenselijk is dat artikel 6:179 BW ook aansprakelijkheid vestigt jegens de (bedrijfsmatige) medebezitter(s) van een dier.

Dit is een Legal Update van Petra klein Gunnewiek en Lisan Homan.

Download als pdf

Specialist(en)