Dierendag special: aansprakelijkheid voor dieren
04-10-2018
Vandaag is het Werelddierendag. Een dag waarop veel dierenbezitters hun huisdier extra zullen verwennen, als beloning voor het plezier dat de dieren met zich brengen. Dat dieren echter ook een hoop zorgen kunnen veroorzaken voor hun eigenaren of bezitters, is duidelijk te zien in de recente jurisprudentie.
De grondslag voor aansprakelijkheid van dierenbezitters is artikel 6:179 BW. Dit betreft een risicoaansprakelijkheid, waardoor verwijtbaarheid van de bezitter niet is vereist: kat in het bakkie, zou je denken. Toch blijkt dat niet altijd duidelijk is wie kan worden aangesproken en of een situatie binnen de reikwijdte van het artikel valt.
Zo hebben zowel het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden als de Rechtbank Gelderland zich recent uitgelaten over de vraag wie als bezitter van het dier kan worden aangemerkt. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelde in zijn arrest van 4 september 2018 dat de eigenaar van een paard de bezitter van het dier was, ondanks het feit dat de benadeelde zelf het dier verzorgde en de kosten daarvan droeg. Het Gerechtshof kwam tot die conclusie omdat de pretentie van het zijn van rechthebbende ontbrak bij de benadeelde. Zij had de eigenaar altijd erkend als rechthebbende, waardoor sprake was van houderschap en niet van bezit. Opvallend genoeg beschrijft het Gerechtshof dat, zolang de eigenaar de bevoegdheid hield om het paard te verkopen en zij die bevoegdheid niet had overgedragen aan de benadeelde, er niet kan worden aangenomen dat de benadeelde het dier voor zichzelf hield. Vergelijkbaar oordeelde de Rechtbank Gelderland. In haar deelgeschilbeschikking van 7 juni 2018 oordeelde de rechtbank dat de eigenaar van het paard als bezitter kon worden aangemerkt en niet zijn (voormalig) stiefdochter die het dier trainde en gedurende periodes ook de verzorging van het dier op zich nam. Die laatste omstandigheden waren van onvoldoende belang voor de rechtbank. De rechtbank hechtte meer belang aan de vraag wie beslissingsbevoegd was ten aanzien van het paard en dat was de eigenaar.
Het bewuste onderscheid dat in artikel 6:179 BW tussen bezitter en eigenaar is gemaakt, lijkt in de bovengenoemde uitspraken te zijn vervaagd. In beginsel is immers slechts de eigenaar beschikkingsbevoegd en heeft alleen hij de bevoegdheid om de eigendom van het dier over te dragen. Dit zou in feite betekenen dat enkel een eigenaar een dier voor zichzelf kan houden.
Naast de vraag wie de bezitter van het dier is, blijft ook de vraag naar aansprakelijkheid van medebezitters onderling interessant. Met het arrest van de Hoge Raad van 29 januari 2016 (Imagine) is duidelijk gemaakt dat – anders dan bij medebezitters van een opstal – medebezitters van dieren onderling niet aansprakelijk zijn. Het Gerechtshof Den Haag heeft in zijn arrest van 17 juli 2018 in lijn met het arrest van de Hoge Raad geoordeeld. De medebezitter van een paard, die letsel had opgelopen tijdens een ritje met de koets, vorderde betaling van de ‘koetsiersverzekeraar’ van zijn echtgenote. Hij stelde dat de lijn uit het Imagine-arrest niet van toepassing was, omdat hij zijn echtgenote niet als mede-bezitter aansprak, maar in haar hoedanigheid als koetsier. De rechtbank volgde de benadeelde, maar het gerechtshof wees de vordering af. De vordering van de man was in de kern immers wel degelijk gebaseerd op de risicoaansprakelijkheid van zijn echtgenote op grond van artikel 6:179 BW, er werd simpelweg geclaimd onder de koetsiersverzekering.
Tot slot nog een uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 29 augustus 2018. De rechtbank had te oordelen over een ongeval dat zich had voorgedaan tijdens een puppycursus. Een van de deelnemende hondenbezitters werd door spelende honden geraakt waarbij zij knieletsel opliep. Zij stelde de eigenaar van een van de honden aansprakelijk op grond van art. 6:179 BW en subsidiair op grond van onrechtmatige daad. De toedracht van de val kwam onvoldoende vast te staan en de vordering werd afgewezen. Opmerkelijk is dat de rechtbank in deze zaak heeft overwogen dat – zelfs indien de toedracht vast was komen te staan – er geen sprake zou zijn geweest van risicoaansprakelijkheid van de bezitter van de hond op grond van art. 6:179 BW. Volgens de rechtbank leidde de omstandigheden van het geval – een puppycursus in een hondenlosloopgebied waar speels rennende honden mogen worden verwacht – ertoe dat er geen sprake was van onberekenbaar gedrag van de honden en dat daarmee geen ruimte was voor toepassing van art. 6:179 BW. Nu de hondenbezitter zich ook niet onrechtmatig had gedragen jegens eiseres zou zelfs indien de toedracht zou komen vast te staan, dit niet tot aansprakelijkheid hebben geleid.
Hoewel artikel 6:179 BW in het leven is geroepen ter bescherming van de benadeelde en om het hem of haar zo eenvoudig mogelijk te maken de aansprakelijke partij op te sporen, blijkt het vaststellen van de aansprakelijkheid van dierenbezitters in de praktijk soms toch nog een flinke kluif.
Dit is een Legal Update van Lisan Homan.