De Hoge Raad concretiseert de begrippen schuld en roekeloosheid Wegenverkeerswet 1994
23-10-2024
De Hoge Raad heeft op 15 oktober 2024 een tweetal arresten gewezen waarin zij de termen schuld en roekeloosheid zoals vervat in de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) nader heeft geconcretiseerd. Alhoewel het om twee strafprocedures gaat, zijn voornoemde arresten ook van belang voor de civielrechtelijke praktijk aangezien de WVW 1994 veelal een rol speelt in de beoordeling van aansprakelijkheid bij verkeersongevallen.
Juridisch kader
In de WVW 1994 staan enkele gedragsregels die voorschrijven hoe verkeersdeelnemers zich dienen te gedragen. Artikel 6 van de WVW 1994 schrijft voor dat het voor verkeersdeelnemers verboden is om zich zodanig in het verkeer te gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval plaatsvindt waardoor een ander wordt gedood of aan een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht. Een zwaardere variant van het hiervoor genoemde artikel 6 is art. 5a WVW 1994. Art. 5a lid 1 WVW 1994 schrijft voor dat het iedere verkeersdeelnemer verboden is om zich opzettelijk zodanig te gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate worden geschonden als van dat gedrag levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel van een ander te duchten valt. Vervolgens worden in art. 5a lid 1 WVW 1994 enkele voorbeelden genoemd die als zodanig verkeersgedrag kunnen worden aangemerkt. Art. 175 lid 1 WVW geeft aan welke strafmaat dient te worden toegepast bij een overtreding van art. 6 WVW 1994. In art. 175 lid 2 WVW 1994 staat dat als er sprake is van roekeloosheid, de zwaarste vorm van schuld, dat dan een hogere strafoplegging gerechtvaardigd is. Volgens art. 175 lid 2 WVW 1994 is van roekeloosheid in ieder geval sprake als het gedrag als een overtreding van art. 5a WVW 1994 kwalificeert. In de in deze Legal Update te bespreken arresten gaat de Hoge Raad nader in op het begrip schuld in de zin van art. 6 WVW 1994 en het begrip roekeloosheid zoals genoemd in art. 175 lid 2 WVW 1994.
Kort moment van onoplettendheid voldoende voor het aannemen van schuld in de zin van art. 6 WVW 1994?
In het arrest van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2024:1398) waarin het schuldbegrip van art. 6 WVW 1994 centraal staat, speelde het volgende. Op 15 maart 2019 heeft in een flauwe bocht van een N-weg een frontale aanrijding tussen twee auto's plaatsgevonden ten gevolge waarvan een persoon is overleden en een ander zwaargewond is geraakt. Het gerechtshof Amsterdam oordeelde op 10 oktober 2022 (ECLI:NL:GHAMS:2022:2885) dat de veroorzaakster, door niet zoveel als mogelijk rechts te rijden, zich zodanig onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen dat er sprake is van schuld in de zin van art. 6 WVW 1994. Daarbij is het hof van oordeel dat de veroorzaakster meer dan een enkel kort moment onoplettend is geweest. Aan de Hoge Raad lag de vraag voor of het hof terecht heeft geoordeeld dat er sprake is van schuld in de zin van art. 6 WVW 1994. Voor het aannemen van schuld in de zin van art. 6 WVW 1994, dient er volgens de Hoge Raad sprake te zijn van verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid. Bij de beoordeling of daarvan sprake is dient een vergelijking te worden gemaakt met de gemiddeld handelend persoon in vergelijkbare omstandigheden met een vergelijkbare hoedanigheid. Naar het oordeel van de Hoge Raad kunnen de omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de verkeerssituatie, zodanige aandacht vergen dat ook een kort moment van onoplettendheid als zeer onvoorzichtig kan worden aangemerkt. De Hoge Raad oordeelt dat het hof op terechte gronden heeft geoordeeld dat de veroorzaakster verwijtbaar aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld en er daarom sprake is van schuld in de zin van art. 6 WVW 1994.
Wanneer is sprake van roekeloosheid in de zin van art. 175 lid 2 WVW 1994?
In een ander door de Hoge Raad gewezen arrest op 15 oktober 2024 (ECLI:NL:HR:2024:1405) gaat het om het roekeloosheidsbegrip zoals genoemd in art. 175 lid 2 WVW 1994. In deze zaak heeft een autobestuurder de geldende snelheidslimiet in ernstige mate overschreden waardoor een aanrijding met een andere auto heeft plaatsgevonden met zwaar letsel tot gevolg. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch oordeelde op 28 februari 2023 (ECLI:NL:GHSHE:2023:1771) dat er sprake was van zeer ernstig verwijtbaar gedrag en er aldus sprake was van roekeloos rijgedrag. De Hoge Raad diende de vraag te beantwoorden of het hof terecht heeft geoordeeld dat er sprake was van roekeloos rijgedrag. Naar het oordeel van de Hoge Raad dient er bij roekeloos rijgedrag sprake te zijn van een buitengewoon onvoorzichtige gedraging waardoor een zeer ernstig gevaar voor een ander in het leven wordt geroepen waarbij de dader zich bewust moet zijn van dit zeer ernstige gevaar, dan wel daarvan bewust had moeten zijn. Als een dader één of meerdere gedragingen zoals vervat in art. 5a lid 1 WVW 1994 opzettelijk overtreedt waardoor de verkeersregels in ernstige mate worden geschonden, kan dat gedrag naar het oordeel van de Hoge Raad worden aangemerkt als roekeloos rijgedrag als van dit gedrag levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is. Om de opzet op het in ernstige mate overtreden van de verkeersregels vast te stellen, komt het volgens de Hoge Raad aan op 'de algehele instelling van de verdachte waar het in het concrete geval zijn deelname aan het verkeer betreft'. De Hoge Raad oordeelt dat het hof aan de hand van de omstandigheden van deze casus terecht heeft kunnen oordelen dat de verdachte roekeloos rijgedrag heeft vertoond.
Conclusie
De Hoge Raad verduidelijkt de kaders voor het aannemen van schuld en roekeloosheid in de zin van de WVW 1994. Voor het aannemen van schuld in de zin van de WVW 1994 is benodigd dat er sprake is van verwijtbaar aanmerkelijk onvoorzichtig gedrag waarbij de gemiddeld handelend persoon richtinggevend is. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval kan een enkel moment van onoplettendheid voldoende zijn om te spreken van verwijtbaar aanmerkelijk onvoorzichtig gedrag.
Om roekeloosheid aan te nemen dient er sprake te zijn van een buitengewoon onvoorzichtige gedraging waardoor een zeer ernstig gevaar voor een ander in het leven wordt geroepen waarvan de dader zich bewust moet zijn, althans van dit gevaar bewust behoorde te zijn. Als één of meerdere gedragingen zoals genoemd in art. 5a lid 1 WVW 1994 opzettelijk in ernstige mate worden overschreden en daardoor levensgevaar of gevaar op zwaar lichamelijk letsel voor een ander in het leven wordt geroepen, kan er sprake zijn van roekeloos rijgedrag.
Heeft u vragen over dit onderwerp? Neem dan gerust contact op met één van onze specialisten.
Dit is een Legal Update van Rick Hoeppermans en Kyara Passage (studentstagiaire).