Boedelvordering verhuurder gedekt door pandrecht

20-04-2016

De Hoge Raad heeft op 15 april 2016 geoordeeld dat de verhuurder en tevens pandhouder zich voor haar boedelvordering mag verhalen op de executieopbrengst van de aan haar verpande inventaris.

In deze zaak verhuurde Heineken een horecabedrijfspand aan Lithium Entertainment B.V. (hierna: ‘Lithium’). Ter zekerheid voor de voldoening van al hetgeen Heineken uit hoofde van deze huurovereenkomst van Lithium had te vorderen en/of te vorderen mocht krijgen heeft Heineken een pandrecht gekregen op de inventaris van Lithium. Op 31 mei 2011 is Lithium in staat van faillissement verklaard en is er een curator benoemd. Om de kans op een doorstart te vergroten is de huurovereenkomst niet direct opgezegd door de curator en ontstaat er een boedelvordering van € 82.155,60. Nadat de huurovereenkomst op 7 september 2011 door de curator is opgezegd heeft Heineken beslag tot afgifte gelegd op de inventaris. Vervolgens is het pandrecht op de inventaris met toestemming van de curator geëxecuteerd (executieopbrengst € 50.000,-) en ontstaat er tussen Heineken en de curator een discussie over wie er recht heeft op de executieopbrengst.

De curator vordert vervolgens op grond van het bodemvoorrecht (artikel 57 lid 3 Fw en artikel 21 lid 1 Invorderingswet) afgifte van de executieopbrengst. De rechtbank en het gerechtshof wijzen de vordering van de curator af en overwegen dat de boedelvordering van Heineken voortvloeit uit een reeds bestaande rechtsverhouding (huurovereenkomst) als gevolg waarvan deze wordt gedekt door het pandrecht van Heineken. Verder overweegt het gerechtshof dat het bodemvoorrecht enkel betrekking heeft op verhaal door en voor faillissementscrediteuren. Omdat boedelvorderingen en faillissements­vorderingen niet met elkaar concurreren kan de curator niet op grond van het bodemvoorrecht verhinderen dat Heineken haar boedelvordering door executie van de aan haar verpande inventaris incasseert.

De Hoge Raad bekrachtigt het arrest van het gerechtshof en overweegt daartoe het volgende. Nadat het faillissement is uitgesproken blijft de gefailleerde (en dus niet de boedel) huurder. Een pandhouder kan zich na het faillissement van zijn pandgever verhalen op de executieopbrengst van de goederen die voor het faillissement aan haar zijn verpand. Hiervoor geldt dat de vordering waarvoor de pandhouder zich wil verhalen moet zijn ontstaan voor het faillissement of dat deze vordering moet voortvloeien uit een rechtsverhouding die op de dag van de faillietverklaring reeds bestond. In deze zaak vloeide de vordering van Heineken voort uit de huurovereenkomst die zij voor het faillissement had afgesloten met Lithium. Het feit dat de vordering na faillissement op grond van artikel 39 Fw wordt gekwalificeerd als boedelvordering doet hier volgens de Hoge Raad niet aan af. Tot slot overweegt de Hoge Raad dat de curator zich niet kan verhalen op de executieopbrengst voor haar salaris nu deze opbrengst is gerealiseerd doordat Heineken gebruik heeft gemaakt van haar recht van parate executie (artikel 57 lid 1 Fw) en daarom niet wordt betrokken in de omslag van de algemene faillissementskosten (artikel 182 lid 1 Fw).

Dit is een Legal update van de Praktijkgroep Herstructurering & Insolventie.

Specialist(en)