Ambtelijk voorontwerp Wet modernisering personenvennootschappen
04-03-2019
Inleiding
Op 21 februari jongstleden is het voorontwerp van het Wetsvoorstel modernisering personenvennootschappen ter consultatie voorgelegd. Het wetsvoorstel beoogt een moderne, duidelijke en eenvoudige regeling te geven die enerzijds de ondernemer faciliteert en anderzijds een passende bescherming biedt aan schuldeisers en zekerheid aan het handelsverkeer. Er bestaat ook behoefte aan deze modernisering. De huidige regeling dateert immers nog uit 1838 en is daarmee slecht leesbaar en sluit logischerwijs ook niet goed meer aan de op de actuele wensen en eisen in de praktijk. In deze Legal Update worden de belangrijkste wijzigingen kort uiteengezet.
Belangrijkste wijzigingen
Net als in de huidige regeling blijft de personenvennootschap onder de nieuwe regeling in beginsel een overeenkomst. De belangrijkste wijziging die wordt voorgesteld, is dat de personenvennootschap rechtspersoonlijkheid krijgt. De personenvennootschap nieuwe stijl gaat daarmee dus het karakter hebben van een overeenkomst met rechtspersoonlijkheid. Ondanks de rechtspersoonlijkheid kiest de wetgever er voor de nieuwe regeling niet te positioneren in Boek 2 BW (inzake rechtspersonen), maar in Boek 7 BW (inzake bijzondere overeenkomsten). In lijn met deze positionering wordt voorgesteld dat – twee direct met de rechtspersoonlijkheid samenhangende uitzonderingen daargelaten – de bepalingen van Boek 2 BW niet van toepassing zijn op de personenvennootschap. Wel valt op dat de wetgever voor een groot aantal regelingen aansluiting zoekt bij de bepalingen van Titels 1 en 2 BW, met name waar deze zien op boekjaar, administratieplicht, algemene gedragsnormen, (heropening van de) vereffening en ontbinding.
Met de rechtspersoonlijkheid wordt beoogd een van de meest wezenlijke knelpunten in de huidige regeling op te lossen. Onder de huidige regeling is de personenvennootschap (als overeenkomst) niet in staat een zelfstandige drager van rechten en plichten te zijn, daar waar rechtspersonen dit wel zijn. Het gevolg daarvan is dat het vermogen van de vennootschap goederenrechtelijk wordt gehouden door de gezamenlijke vennoten. Dit is met name problematisch bij toe- en uittreding van vennoten, waarbij de vennoten hun aandeel in de goederengemeenschap moeten overdragen. Door de personenvennootschap rechtspersoonlijkheid te geven, komt het vermogen niet langer direct toe aan de vennoten, maar aan de vennootschap. Daarmee wordt toe- en uittreding eenvoudiger, omdat de vennoten hun rechtsverhouding tot de vennootschap (en niet zozeer het vermogen) kunnen overdragen. Tegen deze achtergrond worden in het wetsvoorstel ook nadere regels gegeven omtrent (de mogelijkheid tot en de wijze van) de overdracht van die rechtsverhouding en – in het verlengde daarvan – (de mogelijkheid tot en de wijze van) bezwaring van die rechtsverhouding met een recht van pand of vruchtgebruik.
Ten aanzien de rechtspersoonlijkheid moet worden opgemerkt dat – anders dan in het vorige ontwerp van de Werkgroep Personenvennootschappen – de wetgever ervoor kiest om deze niet optioneel te maken: iedere personenvennootschap heeft rechtspersoonlijkheid. De regeling omtrent rechtspersoonlijkheid is duidelijk geïnspireerd op de huidige wettelijke regeling omtrent (informele) verenigingen. Bij de vereniging wordt een onderscheid gemaakt in volledige en beperkte rechtsbevoegdheid. Bij de personenvennootschap zal een vergelijkbare regeling worden opgenomen: een vennootschap die niet is ingeschreven in het Handelsregister kan geen registergoederen verkrijgen en geen erfgenaam zijn. Wat opvalt, is dat de voormelde beperkte rechtsbevoegdheid wordt gekoppeld aan de inschrijving van de vennootschap en niet – zoals bij de vereniging het geval is – aan het notarieel vastleggen van de statuten. In dat opzicht blijft de personenvennootschap vormvrij; een notariële akte is niet verplicht voor de verkrijging van rechtspersoonlijkheid (ongeacht de reikwijdte van de rechtsbevoegdheid).
Ook de regels omtrent de verbondenheid van vennoten jegens derden worden gewijzigd. Waar de huidige regeling op dit punt nog een onderscheid maakt tussen de uitoefening van een bedrijf en een beroep, wordt in het voorontwerp de verbondenheid voor de vennoten volledig gelijk getrokken. Het uitgangspunt van de nieuwe regeling is dat iedere vennoot – naast de vennootschap – jegens derden hoofdelijk verbonden is voor alle verbintenissen van de vennootschap. Eveneens geïnspireerd op het verenigingsrecht wordt deze hoofdelijke verbondenheid wel verzacht door het feit dat de vennoten slechts aansprakelijk zijn voor zover de schuldeiser aannemelijk maakt dat de vennootschap de verbintenis niet zal voldoen. De wetgever maakt in dit verband verder meteen van de gelegenheid gebruik om in te spelen op enige recente jurisprudentie (HR Biek Holdings en HR Carlande). Concreet komt het erop neer dat voormelde hoofdelijke verbondenheid niet geldt, indien de uitvoering van een aan de vennootschap verleende opdracht uitdrukkelijk aan een specifieke vennoot wordt toevertrouwd. In dat geval is slechts deze vennoot hoofdelijk naast de vennootschap verbonden; de andere (niet-betrokken) vennoten blijven in dat geval persoonlijk buiten schot. Ook wordt expliciet geregeld dat – anders dan thans het geval is – een toetredende vennoot slechts verbonden is voor verbintenissen van de vennootschap die na zijn toetreden zijn ontstaan. In het verlengde daarvan wordt ook voorzien in een regeling omtrent de verjaring van rechtsvorderingen tegen een uitgetreden vennoot. Belangrijk is wel dat het voormelde slechts geldt voor vennoten van een vennootschap die is ingeschreven in het Handelsregister. Is de vennootschap niet ingeschreven, dan gelden de voormelde beperkingen niet en zijn alle vennoten naast de vennootschap hoofdelijk verbonden voor het geheel.
Een ander in het oog springend element van het voorontwerp betreft de regeling omtrent de voortzetting van de onderneming van een ontbonden vennootschap door een enig overblijvend vennoot. Op grond van deze regeling gaat het vermogen van de vennootschap onder algemene titel (lees: zonder afzonderlijke leveringshandelingen) over op de voortzettende vennoot. Deze regeling is bijzonder, omdat overgangen onder algemene titel relatief schaars zijn en slechts voorkomen bij juridische fusie, juridische splitsing, boedelmenging en erfopvolging.
Voorts nog een enkele opmerking ten aanzien van de commanditaire vennootschap. De belangrijkste wijziging ziet op het verdwijnen van het beheersverbod. Op grond van dit verbod mag een commanditaire vennoot zich thans – kort gezegd – niet gedragen als een beherend vennoot, zulks op straffe van hoofdelijke aansprakelijkheid voor alle verbintenissen van de commanditaire vennootschap. In de nieuwe regeling zal dit verbod komen te vervallen en krijgt de commanditaire vennoot de mogelijkheid om de vennootschap te vertegenwoordigen, indien hem daartoe een volmacht wordt verleend. Het gebruik van die mogelijkheid is niet zonder risico voor de betrokken vennoot; indien het gebruik van de volmacht een belangrijke oorzaak vormt voor het faillissement van de vennootschap, is de betrokken vennoot hoofdelijk aansprakelijk (jegens de boedel) voor het tekort (met de mogelijkheid tot rechterlijke matiging).
Tot slot moet worden opgemerkt dat het voorontwerp vooralsnog niet voorziet in overgangsrecht. De praktijk zal met name met interesse uitzien aan de overgangsregeling waarmee de goederenrechtelijke gevolgen van de (onder nieuwe regeling verplichte) rechtspersoonlijkheid van personenvennootschappen. Zodra het voorgestelde overgangsrecht beschikbaar is, zal daar uiteraard in een volgende editie nadere aandacht aan worden besteed.
De consultatieperiode loopt tot 31 mei 2019.
Dit is een Legal Update van Martijn van Steensel.