Accountant Weyl geen wetenschap van fraude

23-11-2017

Het Enschedese vleesverwerkingsbedrijf Weyl Beef Products werd in 2010 failliet verklaard. Het faillissement werd uitgesproken nadat de financiers het krediet hadden opgezegd omdat hen was gebleken dat het bestuur van Weyl jarenlang boekhoudfraude had gepleegd. Door curatoren werd onderzocht waarom de fraude niet aan het licht was gekomen bij de jaarlijkse accountantscontroles door KPMG.

Na afgifte van het controledossier bleek dat KPMG steken had laten vallen bij het controleren van de jaarrekeningen 2008 en 2009 en ten onrechte goedkeurende verklaringen daarbij had afgegeven. Op grond daarvan stelden curatoren in maart 2015 een tuchtklacht in tegen de betrokken accountant van KPMG. De accountant werd verweten goedkeurende verklaringen te hebben afgegeven zonder deugdelijk onderzoek of onderbouwing. De Accountantskamer stelde curatoren in het gelijk. Beide partijen stelden beroep in tegen de beslissing bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (‘CBb’).

De accountant stelde in hoger beroep dat curatoren ten onrechte ontvankelijk waren verklaard in hun klacht. De klacht was volgens de accountant verjaard. In het accountantstuchtrecht geldt dat een klacht uiterlijk drie jaren na het ontdekken van het verwijtbaar handelen van de accountant moet worden ingediend. Volgens de accountant waren curatoren al na de faillietverklaring in 2010 op de hoogte van het handelen van KPMG bij Weyl: zij hadden immers de administratie in handen en lieten onderzoek instellen naar de gang van zaken door EY. Voorts hadden zij al in september 2011 aan KPMG laten weten onderzoek in te stellen naar de goedkeurende accountantsverklaringen bij de jaarrekeningen 2008 en 2009. Het CBb is in haar uitspraak van 16 november 2017 niet meegegaan in de stellingen van de accountant. Het enkele gegeven dat de fraude bekend was en vraagtekens konden worden gezet bij het onopgemerkt blijven hiervan, impliceerde nog geen wetenschap bij curatoren van het verwijtbaar handelen van de accountant. Curatoren zijn derhalve terecht ontvankelijk verklaard.

Ook curatoren waren niet geheel tevreden over de beslissing van de Accountantskamer. Zij wilden een verdergaande veroordeling omdat zij meenden dat ten onrechte is geoordeeld dat er geen grond was om bekendheid van de accountant met de fraude te veronderstellen. Zo had de accountant overduidelijke aanwijzingen van fraude genegeerd. Hij zou voorts hebben verhinderd dat een tweede partner met zijn werkzaamheden zou meekijken. Daarnaast werd een medewerker die kritische vragen stelde over een punt ten aanzien waarvan fraude werd gepleegd uit het controleteam gezet. Het CBb heeft nu echter ook geoordeeld dat deze ‘ernstige aanwijzingen’ onvoldoende concreet bewijs vormen om wetenschap van de kant van de accountant vast te stellen.

De beslissing van de Accountantskamer blijft daarmee in stand. De geslaagde tuchtklacht van de curatoren zal mogelijk worden gevolgd door een civiele procedure waarin schadevergoeding gevorderd zal worden van de accountant.

Dit is een Legal Update van Linde van Dieren-Muller en Rhea Bask.

Download als pdf

Specialist(en)