De aanvraag om een vergunning voor en na inwerkingtreding van de Omgevingswet
29-06-2023
Nu de datum van inwerkingtreding van 1 januari 2024 van de Omgevingswet dichterbij komt, wordt de vraag weer relevant welk recht van toepassing gaat zijn op aanvragen voor ruimtelijke besluiten die nog moeten worden ingediend. Zoals wij in een eerdere blog hebben geschreven, is de hoofdregel van het overgangsrecht van de Omgevingswet dat voor besluiten op aanvraag de datum van indiening van de aanvraag bepalend is. Maar ook een op het oog eenvoudige hoofdregel kan in de dagelijkse praktijk zorgen voor hoofdbrekens. Over een aantal van die hoofdbrekens gaat deze blog.
Hoofdregel voor besluiten op aanvraag in artikel 4.3 Invoeringswet Omgevingswet: moment aanvraag bepalend
De hoofdregel voor besluiten op aanvraag is opgenomen in artikel 4.3 Invoeringswet Omgevingswet en luidt als volgt:
“Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet een aanvraag om een besluit is ingediend, blijft het oude recht, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van toepassing:
- als tegen het besluit beroep openstaat: tot het besluit onherroepelijk wordt,
- als tegen het besluit geen beroep openstaat: tot het besluit van kracht wordt.”
Voor de werking van dit artikel maakt het niet uit of het gaat om een aanvraag waarvoor de reguliere voorbereidingsprocedure of de uitgebreide voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb moet worden doorlopen. Oók bij besluiten waarvoor in de uitgebreide voorbereidingsprocedure eerst een ontwerpbesluit ter inzage moet worden gelegd is het moment van indiening van de aanvraag bepalend. Het oude recht geldt dan vervolgens voor de hele procedure (dit kan jaren duren).
Uitzondering op de hoofdregel voor aanvraag wijziging planologisch kader: moment terinzagelegging ontwerpplan bepalend
In een eerdere blog hebben wij ook geconstateerd dat de hoofdregel van artikel 4.3 Invoeringswet Omgevingswet níet van toepassing is op een specifieke categorie van aanvragen. Het gaat dan om de aanvraag voor het vaststellen van een bestemmingsplan, beheersverordening, wijzigingsplan, uitwerkingsplan, inpassingsplan of exploitatieplan op grond van de Wet ruimtelijke ordening.
Voor dergelijke aanvragen is niet het moment van de aanvraag bepalend, maar het moment waarop het bevoegd bestuursorgaan een ontwerpplan ter inzage legt. Is er vóór 1 januari 2024 nog geen ontwerpplan ter inzage gelegd? Dan is het nieuwe recht op de aanvraag van toepassing. Een particuliere initiatiefnemer heeft dit dus niet in de hand, maar het bestuursorgaan is leidend.
Hoe volledig moet een aanvraag op 31 december 2023 zijn?
Geldt de hoofdregel alleen voor aanvragen om vergunning die voor 1 januari 2024 al helemaal volledig en ontvankelijk zijn? Nee, dat lijkt een te strenge eis.
Op grond van jurisprudentie die is ontstaan na de invoering van de Wabo (met een vergelijkbaar overgangsrechtelijk regime) is het aannemelijk dat een summiere aanvraag voldoende is om onder de hoofdregel van het overgangsrecht te vallen. Bij een summiere aanvraag is het bij indiening al duidelijk dat deze moet worden aangevuld al dan niet nadat het bevoegd gezag hier een herstelmogelijkheid voor heeft geboden. Dit geldt zowel voor:
- aanvragen voor omgevingsvergunningen voor bouwen en afwijken van het bestemmingsplan
- aanvraag voor een milieuomgevingsvergunning.[1]
Voor een initiatiefnemer is het belangrijk om rekening te houden dat de mogelijkheden voor aanvulling/wijziging van een (summiere) aanvraag waarschijnlijk niet onbegrensd zijn. Als we wederom kijken naar jurisprudentie over het overgangsrecht van de Wabo dan is de crux dat het moet gaan om aanvullingen van ondergeschikte aard, waarvoor geen nieuwe aanvraag noodzakelijk is. De vraag of in een concrete situatie sprake is van aanvullingen van ondergeschikte aard, zal casuïstisch zijn en mede afhangen van de omvang van het bouwplan.[2] Wat in de ene situatie een ondergeschikte wijziging kan zijn, hoeft dat bij een ander (kleiner) bouwplan niet te zijn.
Kortom, het indienen van een summiere aanvraag vlak voor inwerkingtreding van de Omgevingswet is mogelijk. Dit kan voor initiatiefnemers – bijvoorbeeld bij een aanvraag voor een milieuomgevingsvergunning – wenselijk zijn vanwege onzekerheid over hoe het nieuwe stelsel uitpakt. Het zal alleen afhangen in hoeverre die aanvraag nadien nog moet worden gewijzigd of op een aanvraag definitief de Wabo van toepassing kan blijven. Het is daarmee verstandig om deze keuze weloverwogen te maken.
Deze blog is geschreven door Merel Holtkamp en is onderdeel van onze blogreeks 'Aftellen naar de Omgevingswet'. Heeft u vragen naar aanleiding van een van onze blogs over de Omgevingswet, neemt u dan gerust contact met ons op. Wij zijn u graag van dienst.
[1] Zie bijvoorbeeld ABRvS 1 mei 2013, ECLI:NL:RVS:BZ9081
[2] Zie bijvoorbeeld ABRvS 31 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:549, ABRvS 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:187 en ABRvS 3 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:443