Nieuwsbrief Energierecht en energietransitie nr. 25 juli - augustus 2020

Dit is de nieuwsbrief van juli en augustus 2020 van het Sectorteam Energie. In deze nieuwsbrief vindt u de meest relevante jurisprudentie en wetgeving van de afgelopen periode.

Wet- en regelgeving

Jurisprudentie

  • Op 22 juli 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) tussenuitspraak gedaan inzake het inpassingsplan 'Windenergie A16', vastgesteld door provinciale staten (hierna: PS) van Noord-Brabant. Het inpassingsplan maakt de realisatie van 28 windturbines, verdeeld over vier clusters, over een lengte van 28 kilometer langs de snelweg A16 mogelijk. Tegen het inpassingsplan zijn 23 beroepschriften, door voornamelijk omwonenden en bedrijven nabij het windpark, ingediend. De Afdeling constateert negen gebreken in het inpassingsplan. Deze gebreken zien onder meer op het volgende. Bij één windturbine is geen rekening gehouden met het maximaal mogelijke windturbinetype, zodat niet de correcte geluidsbelasting van de windturbine is onderzocht. Ten aanzien van alle windturbines is geen rekening gehouden met de cumulatie van geluid. Ook is in het onderzoek geen rekening gehouden met schuifruimte van de windturbines binnen het bestemmingsvlak, terwijl die schuifruimte een relevant verschil kan geven. Verder is geen rekening gehouden met cumulatie met de vergunde en niet gerealiseerde windturbines bij de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) Nieuwveer. Wat betreft de beoordeling van slagschaduw is de redactie van artikel 3.4, sub e, van de planregels gebrekkig. Ten aanzien van een aantal gebreken kan de Afdeling zelf in de zaak voorzien. De andere gebreken dienen PS binnen 26 weken te herstellen.
     
  • Op 29 juli 2020 heeft de Afdeling uitspraak gedaan in 'Windpark Pottendijk, Emmen'. Het windpark bestaat uit veertien windturbines, met een maximale tiphoogte van ongeveer 150 meter, bijbehorende kraanopstelplaatsen en een inkoopstation. Zes dorpsverenigingen en een bedrijf hebben beroep ingesteld tegen de aan Energiepark Pottendijk B.V. verleende omgevingsvergunning voor het realiseren en, voor de duur van 16 jaar, in gebruik nemen van het windpark. De Afdeling acht vijf van de zes dorpsverenigingen en het bedrijf ontvankelijk in hun beroep, maar concludeert dat alle beroepen ongegrond zijn. De Afdeling oordeelt dat het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) van Emmen een juiste afweging heeft gemaakt in de locatiekeuze voor de windturbines. In het Regieplan Windenergie Emmen is weliswaar als uitgangspunt neergelegd dat, om het aantal gehinderden zo beperkt mogelijk te houden, tussen windturbines en woongebieden ten minste een afstand van 1100 meter wordt aangehouden. Dat de afstand tot een aantal individuele (niet in een woongebied gelegen) woningen korter is, houdt geen afwijking van het Regieplan in. Verder oordeelt de Afdeling dat de door de dorpsverenigingen aangehaalde omstandigheid dat uit de Cultuurhistorische waardenkaart Emmen blijkt dat de omgeving nog altijd als cultuurhistorisch waardevol wordt aangemerkt, onvoldoende is voor het oordeel dat de plaatsing van de windturbines op de projectlocatie, die zich op enige afstand daarvan bevindt, als een aantasting van de cultuurhistorische waarden moet worden aangemerkt. Tot slot houdt het argument van de dorpsverenigingen dat de windturbines leiden tot risico's voor gebruikers van een nabijgelegen vliegstrip en kartcircuit vanwege het relativiteitsvereiste geen stand. Weliswaar behartigen de dorpsverenigingen de belangen van bewoners van de werkgebieden waarin de vliegstrip en het kartcircuit zijn gelegen, toch zijn de belangen die de dorpsverenigingen in het bijzonder behartigen niet zo ruim dat zij geacht moeten worden alle persoonlijke belangen van bewoners van de werkgebieden te omvatten. Daarentegen kan het bedrijf, dat beschikt over baanlicenties, wel opkomen voor haar belang bij de racebaan. De Afdeling oordeelt dat het vanuit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening relevant is in hoeverre slagschaduw van de windturbines op het kartcircuit tot veiligheidsrisico's leidt. De Afdeling concludeert dat het bedrijf niet aannemelijk heeft gemaakt dat de slagschaduw tot zodanige veiligheidsrisico's leidt dat het college de omgevingsvergunning daarom niet had mogen verlenen en dat zij ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij vanwege de slagschaduw niet meer in aanmerking zou komen voor baanlicenties.
     
  • Op 4 augustus 2020 heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland geoordeeld dat gedaagde, een zogenoemde 'gasverlater', de kosten van verwijdering van de gasaansluiting in zijn woning niet zelf hoeft te betalen. De netbeheerder vorderde de kosten voor het verwijderen van de gasaansluiting nadat gedaagde zijn aansluit- en transportovereenkomst (ATO) voor gas had opgezegd en had aangegeven definitief geen gebruik meer te willen maken van een gasaansluiting. De netbeheerder betoogt dat hij op grond van die ATO, de bijbehorende algemene voorwaarden, de Tarievencode Gas en de Gaswet een eenmalige vergoeding voor die verwijdering in rekening kan en moet brengen. Nu in de ATO zelf niet wordt gesproken over verwijdering van de aansluiting bij opzegging, gaat de kantonrechter niet mee in de redenering van de netbeheerder dat het opzeggen van de ATO en het verwijderen van de gasaansluiting logisch en onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden, dat die verwijdering het sluitstuk van de 'instandhouding' vormt en dat gedaagde met zijn opzegging 'impliciet' opdracht voor die verwijdering heeft gegeven. In zoverre mist er in dit geval een contractuele basis om de verwijderingskosten door te berekenen aan gedaagde. Ook een wettelijke grondslag ontbreekt, zo oordeelt de kantonrechter. Artikel 2.5.1.12 van de Tarievencode Gas, zoals die ten tijde van de ATO en de verwijdering van de gasaansluiting gold, schept geen rechtstreekse verplichting voor gedaagde om die verwijderingskosten te betalen. Sinds een recente wijziging van de Regeling inzake tariefstructuren en voorwaarden gas zijn de kosten voor verwijdering van de gasaansluiting wettelijk verdeeld over de 'gasverlater' en de netbeheerder.
     
  • Op 5 augustus 2020 heeft de Afdeling uitspraak gedaan in het wijzigingsplan 'Windpark C.RO Vlissingen-Oost' in de gemeente Vlissingen. Het wijzigingsplan voorziet in de bouw van het windpark, bestaande uit vijf windturbines met een maximale tiphoogte van 150 meter. Het perceel van appellante bevindt zich op een afstand van ongeveer 430 meter van de dichtstbijzijnde windturbine en binnen een straal van tien keer de tiphoogte, zodat het beroep van appellante ontvankelijk is. De Afdeling oordeelt echter dat relativiteitsvereiste aan het beroep van appellante kan worden tegengeworpen. Met het bestaan van een wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan mag de planologische aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming in het plangebied in beginsel als gegeven worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. De wijzigingsvoorwaarde, waarop appellante een beroep doet, strekt ter bescherming van het voorkomen van verstoring van de zend- en ontvanginstallaties op het terrein van de marinierskazerne te Vlissingen en niet tot bescherming van het woon- en leefklimaat en het bedrijfsbelang van appellante.

 Dit is een nieuwsbrief van het Sectorteam Energie.

Download als pdf

Specialist(en)