Nieuwsbrief Energierecht en energietransitie nr. 14, mei 2019

Dit is de nieuwsbrief van mei 2019 van het Sectorteam Energie. In deze nieuwsbrief vindt u de meest relevante jurisprudentie en regelgeving van de afgelopen maand.

Wet- en regelgeving

  • Op 25 april 2019 heeft minister Wiebes van Economische Zaken en Klimaat de Tweede Kamer per brief gemeld dat de salderingsregeling voor zonnepanelen in haar huidige vorm wordt verlengd tot 2023. Vanaf dat jaar wordt het salderen tot 2031 stapsgewijs afgebouwd. De stapsgewijze afbouw van de salderingsregeling zorgt ervoor dat zonnepaneeleigenaren vanaf 2023 de opgewekte zonnestroom die wordt terug geleverd aan het elektriciteitsnet niet meer voor 100 procent mogen verrekenen met de aangekochte elektriciteit. De huidige terugverdientijd van zonnepanelen is 7 jaar. Het is de verwachting dat bij de geleidelijke afbouw van de salderingsregeling de terugverdientijd iets kan oplopen tot boven de 7 jaar. Het besluit om de salderingsregeling tot 2023 te handhaven is opmerkelijk. Afgelopen januari gaf het kabinet nog aan de huidige salderingsregeling in 2021 te vervangen door de terugleversubsidie. Met de keuze van de Minister om de salderingsregeling te handhaven, is de invoering hiervan echter definitief van de baan. Dit besluit kwam nadat Eneco de steun voor de terugleversubsidie had ingetrokken.
     
  • Op 26 april 2019 heeft minister Wiebes van Economische Zaken en Klimaat de Tweede Kamer per brief geïnformeerd over de resultaten van de openstellingsronde van de Stimuleringsregeling Duurzame Energie (SDE+) in het najaar van 2018 en over het verloop van de openstelling van de SDE+ in het voorjaar van 2019. De SDE+ bestaat uit een subsidie die het onrendabele verschil vergoedt tussen de kostprijs en de marktprijs van de hernieuwbare energieproductie. De najaarsronde liep van 2 oktober tot 8 november 2018. Tijdens deze ronde zijn in totaal 5.907 aanvragen ingediend met een totale bruto claim van 7,7 miljard euro. In totaal zijn 4.618 aanvragen positief beschikt met een bijbehorend verplichtingenbudget van 6 miljard euro. Hiermee is het gehele budget voor de najaarsronde besteed. Het overgrote deel van de positief beschikte projecten in deze ronde betreft zonne-energie. De voorjaarsronde van de SDE+ 2019 is opengesteld van 12 maart 2019 tot en met 4 april 2019. Gedurende de openstelling zijn 5.376 subsidieaanvragen ingediend, met een totale bruto claim van 4,8 miljard euro. Het overgrote deel van de projecten in deze ronde betreft wederom zonne-energie. Het budget voor de voorjaarsronde is vastgesteld op 5 miljard euro. Het aandeel wat hiervan daadwerkelijk wordt uitgegeven, is nog niet bekend. In de nieuwsbrief van januari schreef Monique Rus al eerder over dit onderwerp.
     
  • Eveneens op 26 april 2019 heeft Minister Wiebes van Economische Zaken en Klimaat de Tweede Kamer conform eerdere toezegging geïnformeerd over de voortgang van de verbreding van de SDE+ naar de SDE++. Het streven van de Minister is om de SDE++ per 1 januari 2020 in werking te laten treden. In de nieuwe regeling staat het doel van 49 procent CO2-emissiereductie op Nederlands grondgebied in 2030 centraal. De SDE++ maakt het mogelijk om ook andere emissiereductietechnologieën dan hernieuwbare energieproductie te stimuleren. In de brief vermeldt de Minister 10 nieuwe technieken die waarschijnlijk onder de SDE++ gaan vallen. Dit betreft onder andere benutting van restwarmte, warmtepompen voor de industrie, elektrische boilers, waterstof productie en CO2-afvang en –opslag. De definitieve openstelling van nieuwe technieken volgt dit najaar. Monique Rus schreef in de nieuwsbrief van januari al eerder over dit onderwerp.

Jurisprudentie

  • Op 3 april 2019 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) de beroepen tegen het bestemmingsplan "Windlocatie Battenoord" ongegrond verklaard. Dit bestemmingsplan maakt de aanleg van de windparken Blaakweg en Suyderlandt, elke bestaand uit drie windturbines met een tiphoogte tot 150 m mogelijk. In deze zaak is vooral interessant de stelling van appellanten dat het Activiteitenbesluit milieubeheer en de Activiteitenregeling milieubeheer (die o.a. normen geven voor geluidhinder, hinder door slagschaduw en lichtschittering en externe veiligheidsrisico’s van windturbines) ten onrechte niet onderworpen zijn aan een milieu-effectrapportage. De in het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling opgenomen bepalingen voor windturbines hebben volgens appellanten aanzienlijke milieugevolgen. Volgens appellanten had daarom een milieueffectrapport moeten worden gemaakt en dat is volgens hen ten onrechte niet gebeurd. Zij verwijzen daarbij naar het arrest van het Hof van Justitie in de zaak D’Oultremont van 27 oktober 2016 (ECLI:EU:C:2016:816). Daarin heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat algemene regels ook een plan of programma kunnen zijn als bedoeld in artikel 2 SMB-richtlijn.

    De Afdeling is echter van oordeel dat geen plan-MER-plicht geldt. Het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling zijn algemeen verbindende voorschriften. Een “plan of programma” als bedoeld in artikel 2, sub a, SMB-richtlijn moet een planmatig of programmatisch karakter hebben, wat vooronderstelt dat het plan of programma ten minste enige concretisering van een project in zich moet houden. De bepalingen die voor het in werking hebben van een windturbine zijn opgenomen in het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling, dragen niet concreet bij aan de totstandkoming van een of meer projecten of aan de wijze waarop dit zal gebeuren. Deze bepalingen geven slechts randvoorwaarden waaraan iedere inrichting ná realisatie daarvan moet voldoen, en vormen dus geen plan of programma. Het betoog van appellanten faalt derhalve.
     
  • Op 17 april 2019 heeft de Afdeling geoordeeld over het bestemmingsplan 'Buitengebied Windmolenpark Hattemerbroek' dat voorziet in de aanleg van vier windturbines met een gezamenlijk maximaal vermogen van 15 Megawatt in de gemeente Oldebroek. Het bestemmingsplan maakt windturbines met een tiphoogte van maximaal 150 meter mogelijk. Ter uitvoering van het bestemmingsplan zijn een omgevingsvergunning, een watervergunning en een vergunning en ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming verleend. Appellanten zijn bewoners uit de omgeving en rechtspersonen die opkomen voor algemene belangen op het gebied van onder meer natuur, milieu, landschap en cultuurhistorie. Zij voeren aan dat in het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning ten onrechte is gewerkt met een bandbreedte, waardoor de ashoogte en de rotordiameter van de windturbines kunnen variëren. Op die manier is volgens hen niet geborgd dat de gevolgen van de windturbines die van het voorkeursalternatief uit de MER niet overschrijden. Deze beroepsgrond treft doel. De Afdeling stelt vast dat in de planregels niet is vastgelegd wat de maximale geluidbelasting mag zijn. Appellanten voeren derhalve volgens de Afdeling terecht aan dat niet in de planregels is geborgd dat de gevolgen van het voorkeursalternatief uit de MER niet worden overschreden. De raad en het college dienen de gebreken in het besluit op dit punt te herstellen. Een tweede gebrek betreft de zogenaamde afbraakregeling. Privaatrechtelijk is met de initiatiefnemer afgesproken dat de windturbines na 25 jaar worden afgebroken. Dit is volgens de Afdeling ten onrechte niet in het bestemmingsplan opgenomen. Ook hier volgt een reparatieopdracht aan de raad.

    Monique Rus en Merel Holtkamp hebben een noot geschreven onder deze uitspraak, die – naar verwachting – in het juli nummer van het Tijdschrift voor Bouwrecht (TBR) wordt geplaatst.
     
  • Op 17 april 2019 heeft de Afdeling geoordeeld over het besluit van minister Wiebes van Economische Zaken en Klimaat tot het aanwijzen van een tweetal kavels in windenergiegebied Hollandse Kust (zuid) te gemeente Zandvoort als locatie voor een windpark. Per kavel kunnen maximaal 63 windturbines worden gebouwd met een maximumtiphoogte van 251 meter boven zeeniveau. Het betreft een totaal geïnstalleerd vermogen van minimaal 342 Megawatt tot maximaal 380 Megawatt per kavel. Appellanten vrezen onder andere voor aantasting van het vrije uitzicht op zee. De windparken komen op 10 zeemijl uit de kust en zijn daardoor volgens appelanten dominant aanwezig en maken een vrij uitzicht onmogelijk. Appellanten voeren aan dat de Minister de zichtbaarheid niet juist berekend heeft. De Minister is voor het bepalen van de zichtbaarheid uitgegaan van louter theoretische berekeningen en niet van praktijk metingen van de zichtbaarheid van bestaande windparken. Dit feit maakt volgens de Afdeling niet dat de Minister deze onderzoeken niet in redelijkheid aan zijn besluiten ten grondslag heeft kunnen leggen. Het betoog faalt. Het beroep is ongegrond.
     
  • De derde uitspraak van 17 april 2019 betreft het Windpark De Drentse Monden en Oostermoer. De Afdeling wijst het verzoek tot herziening van haar uitspraak van 21 februari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:616, zie ook onze nieuwsbrief van maart 2018 af. Zoals bekend zal zijn, is er zeer veel verzet tegen de komst van dit windpark. Met de uitspraak van 21 februari 2018 is het Inpassingsplan onherroepelijk geworden. Herziening van een uitspraak van de Afdeling op grond van artikel 8:119, eerste lid Awb is slechts onder bepaalde, in de wet genoemde, gronden mogelijk, namelijk als sprake is van feiten die hebben plaatsgevonden voor de uitspraak die bij de indiener van het verzoek om herziening niet bekend waren en die, waren zij bij de Afdeling bekend geweest, tot een ander oordeel zouden hebben kunnen leiden. Een herzieningsverzoek is uitdrukkelijk niet bedoeld om een geschil waarin is beslist nog een keer aan de rechter voor te leggen. Van dergelijke feiten is volgens de Afdeling geen sprake. Het herzieningsverzoek wordt dan ook afgewezen.

Dit is een nieuwsbrief van het Sectorteam Energie. Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Monique Rus.

Download in pdf

Specialist(en)