Aanbestedingsrechtelijke aandachtspunten bij ingrijpen in een gesloten overeenkomst
21-03-2022
De rechtbank Limburg heeft recent een interessante aanbestedingsrechtelijke uitspraak gedaan met betrekking tot de ondeelbare rechtsverhouding (“exceptio plurium litis consortium”) en een vordering tot het vernietigen van een gesloten overeenkomst (artikel 4.15 Aanbestedingswet).
Achtergrond van de zaak
De zaak ging over een Europese aanbesteding voor leerlingen- en jeugdwetvervoer in de gemeente Leudal. Eén van de eisen in deze aanbesteding was dat elke in te zetten chauffeur bij aanvang van de opdracht in het bezit moet zijn van "de erkende 2 diploma's sociale vaardigheden taxichauffeur en het diploma Taxi doelgroepenvervoer van het CBR; (…)”. Tijdens de inlichtingenrondes zijn over deze eis enkele vragen gesteld, omdat het CBR (vanwege de coronapandemie) te maken had met een grote achterstand in de examens. De gemeente heeft de eis uiteindelijk zo aangepast dat een chauffeur ook tot zes maanden na indiensttreding een diploma mocht halen.
De toenmalige contractspartij van de gemeente ('eiseres') deed geen inschrijving, omdat het naar haar eigen zeggen vrijwel onmogelijk was om binnen de daarvoor gestelde termijn aan de chauffeurseis te voldoen, nu het CBR geen examens afnam.
Het exceptio plurium litis consortium-verweer in combinatie met artikel 4.15 Aanbestedingswet
Voor de rechter vordert eiseres vernietiging van de gesloten overeenkomst. Zij onderbouwt haar vordering met het argument dat sprake is van een wezenlijke, ongeoorloofde wijziging van de aanbesteding, omdat ze niet gelooft dat de gegunde partij voldoet (of op korte termijn kan voldoen) aan de chauffeurseis. De gemeente handelt volgens eiseres in strijd met de beginselen van gelijke behandeling. Volgens eiseres is de door de gemeente gesloten overeenkomst vernietigbaar op grond van artikel 4.15 Aanbestedingswet.
De gemeente verweert zich met het zogenaamde "exceptio plurium litis consortium"-verweer. Op grond van artikel 3:51 lid 2 Burgerlijk Wetboek moet een vordering tot vernietiging van een rechtshandeling worden ingesteld tegen allen die partij zijn bij de rechtshandeling. Volgens de gemeente bestaat tussen haar en de partij aan wie ze heeft gegund een processueel ondeelbare rechtsverhouding, waardoor ook die gegunde partij in het geding had moeten worden betrokken. Dit heeft de eiseres niet gedaan. De gemeente beroept zich daarom op niet-ontvankelijkheid van eiseres.
De rechter gaat mee in het verweer van de gemeente. Vanwege de rechtszekerheid is aan een vordering tot vernietiging van een gesloten overeenkomst een termijn van zes maanden gekoppeld (artikel 4.15 lid 2 onder b Aanbestedingswet). Die termijn geldt ook ten aanzien van de partij aan wie gegund is (ook die partij moet na zes maanden rechtszekerheid hebben over de gesloten overeenkomst). Eiseres had wellicht – toen ze bekend werd met het niet-ontvankelijkheidsverweer van de gemeente– de gegunde partij alsnog kunnen oproepen op grond van artikel 118 Rv, maar ook dat heeft ze niet gedaan. Eiseres is niet-ontvankelijk in haar vordering tot vernietiging van de overeenkomst.
Conclusie
Uit deze uitspraak volgt dat de verhouding tussen de aanbestedende dienst en de partij met wie de overeenkomst na aanbesteding is gesloten, moet worden gezien als een processueel ondeelbare rechtsverhouding. Een partij die de gesloten overeenkomst wil aantasten, zal dus zowél de aanbestedende dienst als de contractspartij van de aanbestedende dienst moeten dagvaarden.
Deze uitspraak bevestigt ook dat een vordering om een tot stand gekomen overeenkomst te vernietigen op grond van artikel 4.15 Aanbestedingswet een lastige is, zowel inhoudelijk als vanwege de korte termijn waarbinnen die moet worden ingesteld. Op dat laatste liep het in deze zaak al stuk, omdat de eiseres de gegunde partij niet binnen zes maanden na sluiting van de overeenkomst had betrokken in het geding.
Dit is een Legal Update van Anne Kusters.