Nieuwsbrief Energierecht en energietransitie nr. 8, oktober 2018

26-10-2018

Het Sectorteam Energie heeft de achtste editie van de nieuwsbrief Energierecht en energietransitie uitgebracht. In deze nieuwsbrief worden actuele ontwikkelingen terzake van het energierecht en de energietransitie gesignaleerd.

Wet- en regelgeving

  1. De Europese Commissie heeft op 31 augustus 2018 bekendgemaakt dat de importheffingen op zonnepanelen uit China vanaf 3 september niet meer van kracht zijn. De Europese Commissie wil door de afschaffing van deze heffing het voor Europese consumenten mogelijk maken om zonnepanelen aan te schaffen tegen prijzen die in de buurt komen van de wereldmarktprijs.
     
  2. Artikel 2.4 Crisis- en herstelwet (Chw) biedt de mogelijkheid om bepaalde projecten bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen als experiment. Dergelijke projecten mogen dan deels afwijken van wetten die in art. 2.4 Chw lid 1 worden genoemd. Op dit moment geeft het tweede lid een drietal cumulatieve vereisten waar een project aan moet voldoen om als experiment te worden aangewezen. Het project moet bijdragen aan duurzaamheid, aan innovatie en aan de bestrijding van de economische crisis. Op grond van artikel 2.4 Chw is bij algemene maatregel van bestuur een aantal experimenten aangewezen, waaronder bijvoorbeeld de mogelijkheid voor het (in aangewezen gemeenten) vergunningvrij plaatsen van zonnepanelen. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft op 10 september 2018 een voorstel van wet ingediend om art. 2.4 Chw lid 3 te wijzigen. De beoogde wijziging houdt in dat aan te wijzen projecten niet meer aan drie cumulatieve vereisten moeten voldoen, maar ofwel moeten bijdragen aan duurzaamheid en aan innovatie ofwel moeten bijdragen aan duurzaamheid en aan de economische structuurversterking. Ook wordt voorgesteld om de aanwijzing van projecten niet meer bij algemene maatregel van bestuur te laten plaatsvinden, maar bij ministeriële regeling. Dit leidt tot een versnelling in de procedure van aanwijzing met maar liefst 7 maanden.
     
  3. Op 14 september 2018 is de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie gewijzigd. Deze wijziging heeft verstrekkende gevolgen omdat SDE+-subsidies niet meer worden verleend aan projecten die niet over een vergunning beschikken voor ten minste de gehele looptijd van de subsidie. Aangezien de looptijd van een SDE+-subsidie voor een zonnepark 15 jaar bedraagt, komen zonneparken met een tijdelijke omgevingsvergunning (voor de duur van maximaal 10 jaar, zie artikel 4 onderdeel 11 van bijlage 2 van het Bor) niet meer in aanmerking voor een dergelijke subsidie.
     
  4. Op Prinsjesdag is het Belastingplan 2019 bekendgemaakt. Hieruit komt naar voren dat de belasting op aardgas zal stijgen en de belasting op elektriciteit zal dalen. Dit betekent dat zonnepaneeleigenaren die gebruik maken van de salderingsregeling minder kunnen salderen. Deze regeling loopt in ieder geval nog tot en met 2020 en zal daarna waarschijnlijk door de terugleversubsidie worden vervangen.
     
  5. Op 27 september 2018 hebben de Kamerleden Dik-Faber, Mulder, Jetten en Yeşilgöz-Zegerius een, inmiddels aangenomen, motie ingediend waarin de regering wordt verzocht om een zonneladder op te stellen die als nationaal afwegingskader kan dienen bij het opstellen van regionale energiestrategieën. De indieners beogen hiermee dat zonnepanelen primair op onbenutte daken en terreinen worden geplaatst, terwijl natuur- en landbouwgronden zoveel mogelijk worden ontzien. De regering is niet verplicht om op basis van deze motie beleid te ontwikkelen, maar elk van de indieners is lid van een coalitiepartij, dus er is een reële mogelijkheid dat het kabinet het door de indieners beoogde doel van de motie naar beleid zal vertalen.
     

    De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft aan 27 gemeenten een rijksbijdrage toegekend voor het aardgasvrij maken van bestaande wijken. Een lijst met een overzicht van de deelnemende gemeenten is te vinden op de website van de rijksoverheid.
    Voor nieuwbouw geldt in principe vanaf 1 juli 2018 al dat dergelijke woningen aardgasvrij gebouwd moeten worden (zie ook onze Nieuwsbrief nr. 4, juni 2018).

Jurisprudentie

  1. De rechtbank Noord-Nederland heeft op 7 september 2018 uitspraak gedaan in een zaak tussen het college van B&W van Leeuwarden (hierna: het college) en het college van gedeputeerde staten van Fryslân (hierna: GS). Het college had GS verzocht om, op grond van art. 4.1a Wro, ontheffing te verlenen van de Verordening Romte 2014, zodat een aantal windturbines kon worden vervangen door nieuwe, hogere turbines. Het college betoogde voor de rechtbank dat er een ontheffing kon worden verleend van het verbod tot het opnemen van bouw- en gebruiksmogelijkheden voor nieuwe stedelijke functies in een ruimtelijk plan voor landelijk gebied (art. 1.1.1. lid 1 Verordening). Echter, niet die bepaling, maar art. 9.2.1. en 9.1.1. van de Verordening Romte 2014 stonden in de weg aan de vervanging van de windturbines. De verordening bood namelijk geen grondslag om een ontheffing te verlenen van deze laatstgenoemde artikelen.
     
  2. Op 11 september 2018 heeft het CBB geoordeeld over de nihilstelling en terugvordering van een subsidie die door appellante was aangevraagd voor de plaatsing van zonnepanelen op grond van de Subsidieregeling energiebesparing en duurzame energie sportaccommodaties. Nadat de subsidie was verleend besloot appellante, in verband met de kosten, om met een andere leverancier in zee te gaan dan bij de aanvraag voor subsidie was aangegeven. Ten tijde van de subsidieaanvraag had de vereniging bovendien nog geen overeenkomst met een leverancier gesloten, terwijl bij de aanvraag anders was aangegeven. Het CBB oordeelde dat het afnemen van de panelen bij een andere leverancier als essentiële wijziging van activiteiten waarvoor de subsidie is verleend kan worden beschouwd. Appellante had zich derhalve niet gehouden aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen. Bovendien had de minister bij de nihilstelling van de subsidie een belangenafweging gemaakt. Bij deze afweging had hij onder meer het beperkte subsidiebudget, het gegeven dat de behandeling van de aanvragen op volgorde van binnenkomst geschiedde en het belang dat potentiële aanvragers onder gelijke voorwaarden toegang hebben tot het budget, betrokken. Het beroep tegen de nihilstelling en terugvordering van de subsidie werd daarom door het CBB ongegrond verklaard.
     
  3. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) zag op 12 september 2018 geen reden om het verzoek, dat was ingediend door het college van B&W van Westerveld en Steenwijkerland en door een tweetal andere verzoekers, tot het treffen van een voorlopige voorziening, in te willigen. Het verzoek richtte zich tot het besluit waarbij de minister in had gestemd met het door Vermilion Energy ingediende gewijzigde winningsplan Eesveen. Het gewijzigde plan zag op de ingebruikname van een tweede put op dezelfde locatie. Verzoekers vreesden, kortgezegd, voor schade aan hun huizen, waardoor volgens hen slechts mocht worden aangevangen met de gaswinning uit de tweede put nadat er een representatieve opname was uitgevoerd naar de staat van de woningen in de omgeving. Ook waren de gevolgen van methaangaslekkages en de gevolgen daarvan voor de bodemdaling en het milieu niet onderkend.

    Voorts betoogde het college van B&W dat, gelet op de maatschappelijke randvoorwaarden, niet mocht worden aangevangen met de winning voordat er financiële zekerheid was dat Vermilion de put te zijner tijd ook weer kon weghalen, voordat er een schadeprotocol was opgesteld en voordat juridisch was verzekerd dat de gaswinning een bijdrage aan de omgeving oplevert. Tot slot stelde het college zich op het standpunt dat de winning in strijd met het beleid van gestage afbouw is. De Afdeling willigde het verzoek echter niet in. Uit de adviezen van TNO en SodM bleek dat de kans op schade als gevolg van de winning in het desbetreffende gebied verwaarloosbaar klein was, waardoor een bouwopname vooraf niet nodig was. Indien er wel schade zou ontstaan, was de afhandeling daarvan bovendien voldoende verzekerd. Ook deed de winning van gas uit een tweede put niet af aan het beleid van een gestage afbouw, omdat dit beleid op Nederland als geheel ziet en de minister winning uit kleine velden juist door wil zetten. Verder was het niet aannemelijk dat er – in afwachting van de bodemprocedure – onevenredige en onomkeerbare nadelige gevolgen zouden optreden indien Vermilion geen financiële zekerheid gaf omtrent het te zijner tijd verwijderen van de put. Voorts was in de procedure niets gebleken van een zodanig risico op methaanlekkages met zodanige gevolgen voor de voorspelde bodemdaling en voor het milieu dat deze het treffen van een voorziening rechtvaardigden. De rechter zag daarom in het kader van de voorlopige voorziening geen reden voor de stelling dat het gewijzigde winningsplan op grond van art. 36 lid 1 Mijnbouwwet geweigerd had moeten worden en oordeelde dat verzoekers niet een zodanig belang bij het treffen van een voorlopige voorziening hadden dat hun verzoek ingewilligd moest worden.

    De uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling op 26 september 2018 is in grote lijnen vergelijkbaar met de zaak van 12 september 2018.
     
  4. De rechtbank Overijssel oordeelde op 19 september 2018 dat het verlenen van een tijdelijke omgevingsvergunning voor een zonnepark mogelijk is, zolang er geen reden is om aan te nemen dat na afloop van de termijn van tien jaar het park niet kan en zal worden afgebroken. De uitspraak van de rechtbank is niet geheel in lijn met de uitspraak van de Afdeling van 4 april 2018. De Afdeling heeft daar bepaald dat slechts van belang is of een zonnepark zonder onomkeerbare gevolgen kan worden verwijderd. Gelet op de hierboven genoemde gewijzigde Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie, is een tijdelijke omgevingsvergunning echter nauwelijks nog van toegevoegde waarde, omdat hiermee geen SDE+-subsidie meer mee kan worden verkregen.
     
  5. Op 19 september 2018 bepaalde de Afdeling dat Fastned ontvankelijk was in haar beroep tegen de op grond van art. 2 Wet beheer rijkswaterstaatswerken (Wbr) aan Shell verleende vergunning voor het wijzigen van de eerder verleende vergunning voor het maken, hebben en exploiteren van een motorbrandstoffenverkooppunt op verzorgingsplaat ‘De Andel’. De vergunning maak het voor Shell mogelijk om op de verzorgingsplaats een tweetal e-laadpunten te plaatsen. In art. 3 Wbr worden de gronden genoemd waarop deze vergunning kan worden geweigerd. Het toetsingskader voor de beoordeling van aanvragen die betrekking hebben op het aanbieden van voorzieningen op een verzorgingsplaats, is neergelegd in de Kennisgeving Voorzieningenbeleid op verzorgingsplaatsen langs rijkswegen. Uit deze Kennisgeving blijkt dat aanvullende voorzieningen geen afbreuk mogen doen aan de verkeersveiligheid. Fastned, die op de verzorgingsplaats reeds een energie-oplaadpunt exploiteerde, had er belang bij dat gebruikers van het oplaadpunt deze op een veilige wijze konden gebruiken. Zodoende strekte artikel 3 Wbr tot de bescherming van de belangen van Fastned. Overigens kwam de verkeersveiligheid in casu niet dusdanig in het geding dat dit ook daadwerkelijk tot de weigering van de vergunning had moeten leiden. Daarnaast betoogde Fastned dat uit de Kennisgeving volgt dat slechts één e-laadpunt op een verzorgingsplaats aanwezig mag zijn en uitsluitend als basisvoorziening. De Afdeling gaat hier niet in mee en oordeelt dat een e-laadpunt als aanvullende voorziening, bijvoorbeeld bij een tankstation, op dezelfde verzorgingsplaats als waar een e-laadpunt als basisvoorziening staat, mogelijk is. Ook het gerechtshof in Den Haag kwam in het kader van snellaadpunten op 24 juli 2018 in een civiele procedure tot een vergelijkbaar oordeel.
     
  6. Last but not least: Urgenda is ook door het gerechtshof Den Haag in het gelijkgesteld. Het gevolg hiervan is dat de Nederlandse Staat wordt verplicht om vóór 2020 de CO2-uitstoot met 25% te verminderen ten opzichte van 1990. Als de Staat dit nalaat, handelt hij in strijd met het recht op leven (art. 2 EVRM) en het recht op family life (art. 8 EVRM). Minister Wiebes heeft aangegeven dat overwogen wordt cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.

Dit is een nieuwsbrief van het Sectorteam Energie. Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Monique Rus.

Download in pdf

Specialist(en)