Nieuwsbrief Energierecht en energietransitie nr. 24 mei - juni 2020

03-07-2020

Dit is de nieuwsbrief van mei en juni 2020 van het Sectorteam Energie. In deze nieuwsbrief vindt u de meest relevante jurisprudentie en wetgeving van de afgelopen periode.

Wet- en regelgeving

  1. Minister Ollongren heeft in haar brief van 20 mei 2020 aan de Eerste Kamer 1 januari 2022 als nieuwe datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet voorgesteld. Meer informatie hierover leest u in onze Legal Update.
     
  2. Op 26 mei 2020 heeft Minister Wiebes in een brief aan de Tweede Kamer bekendgemaakt voornemens te zijn de vergunningstermijn van nog te tenderen windparken op zee met 10 jaar, naar 40 jaar, te verlengen teneinde windenergie op zee in de toekomst aantrekkelijk en betaalbaar te houden. Hiertoe wordt voor de zomer een voorstel van wijziging van de Wet Windenergie op zee ingediend.
     
  3. Op 15 juni 2020 heeft de Rijksoverheid in een nieuwsbericht bekendgemaakt dat het zogenoemde HyWay27 van start is gegaan. Onder Hyway27 gaan het ministerie van Economische Zaken en Klimaat (hierna: het ministerie van EZK), Gasunie en TenneT samen onderzoeken onder welke voorwaarden een deel van het bestaande gasnet kan worden ingezet voor het transport van waterstof. Het eindrapport is naar verwachting eind 2020 gereed.

Jurisprudentie

  1. Op 13 mei 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) uitspraak gedaan over de omgevingsvergunning voor het bouwen van een 220/380 kV transformatorstation in Wijk aan Zee, verleend door het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) van de gemeente Beverwijk, en de natuurvergunning op grond van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb), verleend door de minister van Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit. De twee vergunningen zijn verleend ten behoeve van het rijksinpassingsplan "Net op zee Hollandse Kust (noord) en Hollandse Kust (west Alpha)", zoals vastgesteld door de minister van EZK en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de minister van BZK). De Afdeling oordeelt dat de tweede passende beoordeling, die de minister in het kader van de natuurvergunning gemaakt heeft, voldoende zekerheid biedt dat het rijksinpassingsplan de natuurlijke kenmerken van een aantal Natura 2000-gebieden niet zal aantasten, zodat de natuurvergunning in stand kan blijven. De extra stikstoftoename is immers gering en tijdelijk van aard. De Afdeling oordeelt vervolgens dat ook de omgevingsvergunning in stand kan blijven. Het akoestisch onderzoek dat uitgevoerd is ter beoordeling van de geluidsbelasting van het transformatorstation is afdoende om te concluderen dat de geluidsbelasting beperkt is en de maximaal toelaatbare geluidbelasting bij de woningen binnen de geluidzone niet wordt overschreden. De hinder van laagfrequent geluid is beoordeeld aan de hand van de 'Vercammencurve'. Tot slot oordeelt de Afdeling dat geen sprake is van onaanvaardbare geluidhinder als gevolg van tonaal geluid en impulsgeluid en dat het niet noodzakelijk is dat het college en de ministers aanvullende geluidsreducerende maatregelen treffen.
     
  2. Op 20 mei 2020 heeft de Rechtbank Gelderland appellanten niet-ontvankelijk verklaard in hun beroep tegen de verleende omgevingsvergunning door het college van de gemeente Wijchen voor het realiseren van een zonnepark van 11 hectare in de gemeente. De woon- en bedrijfspercelen van appellanten zijn op 600 en 830 meter afstand gelegen tot het zonnepark. De rechtbank overweegt dat het bij een dergelijke afstand in beginsel niet aannemelijk is dat door appellanten gevolgen van enige betekenis zullen worden ondervonden.
     
  3. Uit vaste rechtspraak volgt dat wanneer zicht ontbreekt, afstanden groter dan ongeveer 100 meter in beginsel niet leiden tot het aannemen van belanghebbendheid. Een aantal appellanten heeft wel (enig) zicht op het zonnepark en ondervindt daardoor feitelijke gevolgen van het zonnepark, maar de rechtbank concludeert dat het college af mocht gaan op de resultaten uit het onderzoekrapport dat de exploitant van het zonnepark heeft laten opstellen. Uit het onderzoek blijkt dat de appellanten geen gevolgen van enige betekenis ondervinden wat betreft lichtreflectie, geluidsreflectie of geluidshinder van de transformatoren bij het zonnepark.
     
  4. Op bijna gelijke wijze als voorgaande uitspraak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 27 mei 2020 eigenaren van recreatiewoningen op een nabijgelegen recreatiepark niet-ontvankelijk verklaard in hun beroep tegen de verleende omgevingsvergunning door het college van de gemeente Zeewolde voor het realiseren van een zonnepark in de gemeente Zeewolde.

    De rechtbank neemt aan dat de eigenaren van de eerste rij recreatiewoningen vanaf het zonnepark over de om het zonnepark heen gelegen groenstrook (enig) zicht kunnen hebben op het zonnepark en daarom feitelijke gevolgen van het zonnepark ondervinden. Echter, vervolgens oordeelt de rechtbank dat het in beginsel niet aannemelijk is dat zij ook gevolgen van enige betekenis van het zonnepark ondervinden, nu hun recreatiewoningen op een afstand van 125 meter tot het zonnepark gelegen zijn en het zicht op het zonnepark beperkt is. Daarentegen wordt de belanghebbendheid van eigenaren van percelen die grenzen aan het perceel waarop de omgevingsvergunning voor het zonnepark ziet, aangenomen. Het 'gevolgen van enige betekenis'-criterium wordt dan niet toegepast.
     
  5. Op 9 oktober 2019 heeft de Afdeling in een tussenuitspraak geoordeeld dat het inpassingsplan 'Noord-West 380 kV EOS-VVL', ten behoeve van de aanleg van een bovengrondse 380 kV-verbinding met een lengte van ongeveer 40 kilometer, door de minister van EZK en de minister van BZK in strijd met de rechtszekerheid is vastgesteld. De Afdeling kwam hiertoe vanwege het in een bijlage bij het inpassingsplan opgenomen Landschapsplan. Met het Landschapsplan beogen de ministers een overzicht te bieden van de mogelijke inrichtingsmaatregelen die nodig zijn voor een goede ruimtelijke inpassing van de nieuwe 380 kV-verbinding. De bedoeling is dat de concrete maatregelen verder in overleg met de omwonenden zullen worden vastgesteld.

    De Afdeling oordeelde dat weliswaar niet al op perceelsniveau vast hoeft te staan welke specifieke landschappelijke maatregelen getroffen moeten worden, maar dat het Landschapsplan wel voldoende handvatten moet bieden voor de beantwoording van de vraag of de door de ministers noodzakelijk geachte landschappelijke inpassing binnen vijf jaar na de aanleg is gerealiseerd. Die zekerheid bood het Landschapsplan niet. De Afdeling heeft de ministers opgedragen binnen 26 weken nadien het gebrek in het inpassingsplan te herstellen. Op 24 juni 2020 heeft de Afdeling opnieuw uitspraak gedaan. Deze keer oordeelt de Afdeling dat het gewijzigde inpassingsplan niet in strijd met de rechtszekerheid is vastgesteld. In het gewijzigde Landschapsplan is in tabel 1 een concreet overzicht opgenomen van maatregelen en projecten die nodig zijn voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid en inpasbaarheid van de verbinding. Indien bepaalde maatregelen onverhoopt niet kunnen worden uitgevoerd, zullen er landschappelijk gelijkwaardige maatregelen worden gerealiseerd. In hoofdstuk 4 van het gewijzigde Landschapsplan is beschreven dat en hoe de inrichtingsmaatregelen uit het gewijzigde Landschapsplan tot doel hebben om de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de nieuwe 380 kV-verbinding te vergroten. Het gewijzigde Landschapsplan geeft daarmee naar het oordeel van de Afdeling voldoende zekerheid over de vraag welke door de ministers noodzakelijk geachte maatregelen voor de landschappelijke inpassing van de verbinding binnen 5 jaar na de aanleg van de hoogspanningsverbinding en de bijbehorende bouwwerken zijn voorzien. De Afdeling is van oordeel dat daarmee het in de tussenuitspraak vastgestelde gebrek is hersteld.
     
  6. Op 24 juni 2020 heeft de Afdeling uitspraak gedaan in fase 3 (laatste fase) van de realisering van het 'Windpark De Drentse Monden en Oostermoer'. Het windpark behelst 45 windturbines in vier deelparken. In fase 3 zijn in totaal 18 uitvoeringsbesluiten genomen door verschillende bestuursorganen. De vergunningen en ontheffingen zien op diverse activiteiten, zoals de realisatie van inkoopstations, de aanleg van kabels en wegen en het vellen van houtopstanden. De Afdeling beoordeelt de ontvankelijkheid van appellanten in hun beroepen per genomen uitvoeringsbesluit, zodat sommige appellanten alleen in hun beroepen tegen bepaalde besluiten ontvankelijk zijn. Vervolgens bespreekt de Afdeling de beroepsgronden inhoudelijk ten aanzien van de acht resterende besluiten waarbij appellanten ontvankelijk zijn. De Afdeling komt tot de slotsom dat de beroepen, voor zover ontvankelijk, ongegrond zijn.
     
  7.  Op 30 juni 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in twee procedures (ECLI:NL:RBMNE:2020:2431 en ECLI:NL:RBMNE:2020:2433) inzake vergunningverlening ten behoeve van het Windpark Goyerbrug, bestaande uit vier windturbines nabij de Goyerbrug aan de zuidkant van het Amsterdam-Rijnkanaal in de gemeente Houten. De windturbines mogen een maximale tiphoogte van 241 meter hebben. In beide procedures staat de vraag centraal of de omgevingsvergunning 'bouwen' en 'planologisch strijdig gebruik', die het college heeft verleend aan Windpark Goyerbrug B.V., in stand kan blijven. 

    De rechtbank verklaart twee stichtingen in hun beroep niet-ontvankelijk, vanwege een onvoldoende onderbouwde relatie tussen de feitelijke werkzaamheden en de statutaire doelstelling van de stichtingen en een gebrek aan verrichte activiteiten in georganiseerd verband. Wat betreft de ingestelde beroepen van meer dan 72 omwonenden acht de rechtbank volgens vaste rechtspraak slechts de omwonenden woonachtig binnen een afstand van tien keer de tiphoogte van de voor de betreffende omwonende dichtstbijzijnde windturbine, gemeten vanaf de voet van de windturbine, belanghebbende. Naar aanleiding van de stelling van een aantal omwonenden dat ten onrechte niet is uitgegaan van de (ook door de Afdeling geaccepteerde) vereenvoudigde slagschaduwnorm van maximaal 6 uur per jaar oordeelt de rechtbank dat weliswaar bij andere windparken soms een vereenvoudigde slagschaduw-norm wordt toegepast, maar dat dit niet betekent dat niet uitgegaan mag worden van de letterlijke norm uit de Activiteitenregeling milieubeheer. Weliswaar leidt toepassing van de vereenvoudigde norm tot minder aantasting van hun woon- en leefklimaat, dit maakt echter volgens de rechtbank niet dat het het college niet vrijstond om de wettelijke regeling toe te passen. De rechtbank overweegt dat uit het uitgevoerde onderzoek van LBP Sight blijkt dat met een stilstandvoorziening in de windturbines aan de norm uit de Activiteitenregeling kan worden voldaan. Ook oordeelt de rechtbank dat het volgens vaste rechtspraak van de Afdeling aanvaardbaar is dat het college vanuit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening de geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer als uitgangspunt bij het windpark neemt. Tot slot constateert de rechtbank dat ten onrechte de ontwerpverklaring van geen bedenkingen (vvgb) niet bij het ontwerpbesluit ter inzage is gelegd. De rechtbank is echter van mening dat dit gebrek op grond van artikel 6:22 Algemene wet bestuursrecht gepasseerd kan worden doordat eisers, nu zij op de hoogte waren van het ontwerpbesluit en zienswijzen hebben ingediend, hierbij verder geen belang hebben. De rechtbank komt tot de slotsom dat de omgevingsvergunning in stand kan blijven.
    Monique Rus, Merel Holtkamp en Mathilde van Velzen stonden het college in deze procedure bij.
     
  8. De Rechtbank Midden-Nederland heeft tevens op 30 juni 2020 in een aparte procedure, inzake hetzelfde Windpark Goyerbrug een tussenuitspraak gedaan. Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht (hierna: GS) heeft aan Windpark Goyerbrug B.V. op grond van de Wet natuurbescherming een ontheffing verleend voor het doden van vogels en vleermuizen. Aan de ontheffing is een natuurtoets ten grondslag gelegd waarin per vogel- en vleermuissoort is beoordeeld of het windpark effect heeft op de staat van instandhouding van de soort. Daarbij is uitgegaan van het ORNIS-criterium, dat inhoudt dat een project dat een additionele sterfte veroorzaakt van maximaal 1% van de natuurlijke sterfte van de soort geen afbreuk doet aan de gunstige staat van instandhouding van de soort. GS heeft aan de ontheffing voorschriften verbonden. De rechtbank oordeelt dat de voorschriften, voor zover die zien op de eis dat de eigenaar van het windpark in de gaten moet houden hoeveel vleermuizen overlijden, te streng en onvoldoende uitgewerkt is. GS dienen op dit punt een nieuwe beslissing te nemen.

Dit is een nieuwsbrief van het Sectorteam Energie.

Download als pdf

Specialist(en)