Nieuwsbrief Energierecht en energietransitie nr. 2, april 2018

03-04-2018

Het Sectorteam Energie heeft de tweede editie van de nieuwsbrief Energierecht en energietransitie uitgebracht, waarin actuele ontwikkelingen ter zake van het energierecht en de energietransitie worden gesignaleerd.

Wet- en regelgeving

  1. Op 8 maart 2018 werd in de Tweede Kamer gedebatteerd over het Klimaatakkoord en de Nationale Energieverkenning 2017. In 2013 sloten de overheid en ruim 40 organisaties het Energieakkoord voor duurzame groei dat onder meer zou moeten leiden tot 14% hernieuwbare energie in 2020. Bovendien wil het kabinet de CO2-uitstoot in 2030 met minstens 49% teruggedrongen hebben. Om dat doel te bereiken komt er een Nationaal Klimaatakkoord. Uit het debat kwam naar voren dat veel belang wordt gehecht aan het creëren van draagvlak. Kamerlid Jetten (D66) diende hierover een motie in die werd aangenomen. Ook de minister benadrukte het belang van draagvlak en noemde in het kader hiervan het belang om de kosten van de energietransitie niet te hoog te laten oplopen.

    Zie ook:
    Verslag plenaire vergadering kort
    Motie Jetten
    Nationale Energieverkenning 2017
    Energieakkoord voor duurzame groei 2013
     
  2. In de Energieagenda heeft het kabinet aangekondigd het beleid van windenergie op zee door te willen zetten. In de periode 2024–2030 zal voor 7.000 megawatt aan windparken worden gebouwd in de Noordzee. Deze nieuwe windparken moeten samen met andere windparken op zee straks voldoende stroom gaan opleveren voor 40 procent van ons huidige totale elektriciteitsverbruik.
    In de brief van 27 maart 2018 van minister Wiebes aan de Tweede Kamer met als titel “Routekaart windenergie op zee 2030” worden de locaties waar de nieuwe windparken mogen komen, aangewezen. Het kabinet beoogt een verdere doorgroei van windenergie op zee. In het kader hiervan gaat het kabinet onderzoeken wat de meest geschikte gebieden zijn voor een verdere doorgroei van windenergie op zee gelet op andere belangen op de Noordzee, in het bijzonder visserij en natuur. Deze visie wordt momenteel ontwikkeld in de Noordzeestrategie 2030 die later dit jaar wordt gepubliceerd.

Jurisprudentie

  1. De rechtbank Oost-Brabant oordeelde op 5 maart 2018 over een door het college van burgmeester en wethouders van ’s-Hertogenbosch verleende omgevingsvergunning voor Windpark De Rietvelden een windpark van 4 windturbines, één aan de Gemaalweg en drie op het bedrijventerrein De Rietvelden. Voor de beoordeling van de vraag of appellanten als belanghebbenden konden worden aangemerkt hanteerde de rechtbank het uitgangspunt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 februari 2018 (zie ook onze Nieuwsbrief nr. 1), in dit geval iedereen die woont binnen een afstand van 1.860 meter (10 keer de maximale tiphoogte van een windturbine, gemeten vanaf de voet). De rechtbank oordeelde dat de geplande windturbine aan de Gemaalweg geen onderdeel uitmaakt van een cluster windturbines zoals bepaald in de Verordening Ruimte van de provincie Noord-Brabant.

    Om die reden is de vergunning voor zover betrekking hebbend op de windturbine aan de Gemaalweg, in strijd met provinciaal beleid. De rechtbank vernietigt de vergunning voor zover deze betrekking heeft op de windturbine aan de Gemaalweg. Andere beroepsgronden, voor zover betrekking hebbend op geluidoverlast, schaduwwerking en externe veiligheid falen.
     
  2. Op 7 maart 2018 oordeelde de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over een aan Windpark Westeinde verleende omgevingsvergunning voor het vervangen van het windturbinepark aan het Jaagpad te Breezand. Een aantal appellanten voert aan dat geen goede ruimtelijke onderbouwing ten grondslag is gelegd aan het besluit tot afwijken van het bestemmingsplan, maar de Afdeling volgt dit betoog niet. De Afdeling oordeelt dat appellanten niet aan de hand van concrete gegevens aannemelijk hebben gemaakt dat het college niet in redelijkheid aansluiting heeft kunnen zoeken bij de normen van het Activiteitenbesluit milieubeheer voor het bepalen van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de windturbines. Ook de enkele omstandigheid dat volgens appellant de stilstandsvoorziening van de te slopen windturbines niet juist heeft gefunctioneerd betekent niet dat het college om die reden niet in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. De stilstandsregeling van de vergunde windturbines kan immers wel juist fungeren. Bovendien kan bij een gebrek aan de stilstandsvoorziening om handhaving van het Activiteitenbesluit worden verzocht door een belanghebbende. Verder ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het college ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat geen milieueffectrapportage is vereist. Mede omdat het hier een vervanging betreft van zeven bestaande windturbines, en er dus in zoverre geen extra milieuhinder valt te verwachten, is geen milieueffectrapportage vereist.
     
  3. In onze nieuwsbrief van februari 2018 bespraken wij reeds een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 januari 2018 over de voor het Windpark Den Tol verleende ontheffing op grond van de (oude) Flora- en faunawet. In de uitspraak van 14 maart 2018 oordeelt de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over de opnieuw verleende omgevingsvergunning die door burgemeester en wethouders van Oude IJsselstreek is verleend voor het oprichten van het Windpark Den Tol in Netterden. Het gaat om 9 windturbines. Voor het windmolenpark is eerder bij besluit van 13 juni 2014 vergunning verleend, zij het dat die vergunning tien turbines toestond. Bij uitspraak van 16 november 2016 heeft de Afdeling dat besluit vernietigd. Daarbij is bepaald dat tegen een nieuw besluit op de vergunningaanvraag slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld. In het bestemmingsplan Windpark Den Tol Netterden 2016, dat is vastgesteld om het windpark mogelijk te maken, is niet bepaald wat het gezamenlijke vermogen van de windturbines mag zijn. Dat de toelichting bij het plan vermeldt dat het totale vermogen ongeveer 27 MW zal bedragen, betekent niet dat daarmee een maximum is gesteld. De toelichting is niet bindend en dus is het bouwplan niet in strijd met het bestemmingsplan.
     
  4. Ook op 14 maart 2018 heeft de Afdeling uitspraak gedaan over de beroepen tegen het bestemmingsplan Windpark Den Tol Netterden 2016 en deze beroepen ongegrond verklaard. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de omstandigheid dat het niet voorschrijven van een minimaal of maximaal vermogen van de windturbines in de planregels maakt dat het plan in zoverre rechtsonzeker is. Volgens de Afdeling is voorts niet aannemelijk gemaakt dat het visualisatierapport een zodanige onderschatting van de hoogte en verschijningsvorm van de in het plan voorziene windturbines of visuele interferentie geeft dat de raad die niet aan zijn besluit tot vaststelling van het plan ten grondslag heeft kunnen leggen. Het geeft evenmin aanleiding voor het oordeel dat de raad zich op grond daarvan niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de windturbines niet zullen leiden tot een onaanvaardbare aantasting van het landschap. Naar aanleiding van de stelling dat een zwaar maatschappelijk belang voor het oprichten van het windturbinepark ontbreekt, omdat de energie van windturbines op land een onbelangrijke bijdrage aan de energievoorziening levert, overweegt de Afdeling dat de rechter niet tot taak heeft om de waarde of het maatschappelijk gewicht dat aan de bij de oprichting van het windturbinepark betrokken belangen moet worden toegekend vast te stellen. De rechter dient terughoudend te toetsen.
     
  5. Ten slotte heeft de Afdeling op 14 maart 2018 geoordeeld over de beroepen tegen de vergunning krachtens artikel 19d van de (oude) Natuurbeschermingswet 1998 voor het aanleggen van het Windpark Den Tol. Appellanten betoogden dat het door het college gebruikte 1% mortaliteit-criterium onvoldoende betrouwbaar is voor de beoordeling of het windturbinepark de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied al dan niet zal aantasten. Voor soorten die zich reeds in een ongunstige staat van instandhouding bevinden is de vaststelling dat aan het 1% mortaliteit-criterium wordt voldaan volgens appellanten onvoldoende voor de conclusie dat de vergunde windmolens geen significant effect zullen hebben. De Afdeling sluit echter aan bij een eerdere uitspraak van 1 april 2009 (onder 2.5) en overweegt dat dit criterium, bij het ontbreken van een ander wetenschappelijk onderbouwd criterium, gehanteerd kan worden als uitgangspunt om te bepalen of de te verwachten aantallen vogelslachtoffers door de windturbines de natuurlijke kenmerken van het betrokken Natura 2000-gebied aantasten of een verstorend effect kunnen hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Zoals eveneens in die uitspraak is overwogen kan de omstandigheid dat het gaat om een kleine populatie van een soort, niet tot een ander oordeel leiden, nu het criterium in een percentage van de totale te verwachten sterfte van die soort in de desbetreffende gebieden is geformuleerd.

Dit is een nieuwsbrief van het Sectorteam Energie. Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Monique Rus.

Download als pdf

Specialist(en)