Nieuwsbrief Energierecht en energietransitie nr. 11, januari 2019

21-02-2019

Dit is de nieuwsbrief van januari 2020 van het Sectorteam Energie. In deze nieuwsbrief vindt u de meest relevante jurisprudentie en wetgeving van afgelopen maand.

Wet- en regelgeving

  1. Op 21 december 2018 heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat de Tweede kamer per brief geïnformeerd over de stimuleringsregeling voor hernieuwbare energieproductie (SDE+) in 2019. Deze brief vormt een aanvulling op de brief die de Minister op 23 november 2018 eerder in dit licht stuurde. Hierbij haalt de Minister aan dat hij voornemens is met ingang van 2020 de stimuleringsregeling voor een duurzame energietransitie (SDE++) te introduceren als opvolger. Voorts herhaalt de Minister de doelstelling van het kabinet om te streven naar een CO2-emissiereductie van 49 procent in 2013. De SDE+ blijft hierbij een belangrijk instrument om vanuit de Rijksoverheid de uitrol van hernieuwbare energieprojecten en andere CO2-besparende technieken te stimuleren. De Minister vindt het belangrijk een kosteneffectieve energietransitie na te blijven streven. Het verplichtingenbudget voor 2019 daalt echter wel met 2 miljard euro ten opzichte van het voorgaande jaar. Hieraan ten gronde legt de Minister de scherpere verhouding tussen potentiële projecten en beschikbaar verplichtingenbudget. Deze scherpere verhouding wordt mede bereikt door concurrentie om subsidie, schaalvergroting en technische ontwikkelingen.
     
  2. Eveneens op 21 december 2018 heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat de Tweede kamer per brief geïnformeerd over de kabinetsaanpak met betrekking tot het klimaatbeleid. Het ontwerp-Klimaatakkoord behelst op het terrein van energie een ambitieus pakket aan maatregelen waarmee de sector 20,2 Mton CO2 in 2030 reduceert. Deze reductie is een belangrijke stap in het streven naar een CO2-vrij energiesysteem in de toekomst. Een CO2-vrij elektriciteitssysteem heeft ook impact op de fysieke leefomgeving. In lijn hiermee wordt in samenspraak met decentrale overheden een zonneladder ontwikkeld die richting geeft in het benutten van de schaarse ruimte voor de inpassing van zonne-energie. Het kabinet voert daarnaast per 2020 een nationale CO2-minimumprijs voor de productie van elektriciteit in, waarbij de risico’s voor de leveringszekerheid in acht worden genomen. Tot slot is het kabinet voornemens in 2021 nieuwe gebieden in de Noordzee aan te wijzen ter opwekking van duurzame energie. 
     
  3. Op 1 januari 2019 is het resterende deel van de Wet Voortgang Energietransitie (Wet VET) inwerking getreden. Het eerste deel was al inwerking getreden met ingang van 1 juli 2018. De inwerkingtreding van het resterende deel heeft tot gevolg dat het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) namens de Minister handhavend mag optreden richting netbeheerders. Dit gebeurt via een mandaatregeling. Het SodM kan in het vervolg namens de Minister een last onder dwangsom of een last onder bestuursdwang opleggen of een aanwijzing geven. Handhavend optreden door de SodM kan bijvoorbeeld nodig zijn in het geval van de slimme gasmeter. Het SodM verzocht de minister al in een rapport van november vorig jaar om deze handhavingsbevoegdheden met betrekking tot de slimme gasmeter. Deze wens is nu dus ingewilligd. 
     
  4. Op 18 januari 2019 heeft de Europese Raad een akkoord bereikt met het Europees Parlement over een richtlijn en een verordening aangaande de opzet van de elektriciteitsmarkt. Het voorlopige akkoord met het Europees Parlement kwam al op 19 december 2018 tot stand. De belangrijkste elementen uit de richtlijn zijn meer rechten voor consumenten en bepalingen over prijszetting en de eigendom van opslagfaciliteiten. De verordening bevat regels voor de handel in elektriciteit die het functioneren van de markt moet verbeteren en de grensoverschrijdende handel in elektriciteit moet bevorderen. Tot slot bevat de verordening voorwaarden waaronder de lidstaten capaciteitsmechanismen kunnen opzetten. De definitieve aanneming door de Europese Raad volgt naar verwachting in maart, na de stemming van het Europese Parlement over de gehele dossiers. De verordening en richtlijn treden dan in werking op de 20e dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
     
  5. Op 7 januari 2019 werd bekend dat er begin 2019 een kennis- en leertraject van start gaat dat als doel heeft erachter te komen hoe de instrumenten van de Omgevingswet gemeenten kunnen helpen bij het bereiken van de eigen klimaat- en energiedoelstellingen. Er is plek voor acht gemeentelijke pilots en het traject wordt uitgevoerd in opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het streven binnen het traject is om zo veel als mogelijk te komen tot concrete antwoorden op concrete vragen.

Jurisprudentie

  1. Op 13 december 2018 heeft de rechtbank Rotterdam overtreding van de artikelen 17 Elektriciteitswet en 10b Gaswet door een netbeheerder vastgesteld. De netbeheerder had zowel binnen als buiten haar verzorgingsgebied aan grootverbruikers meetinrichtingen voor gas en elektriciteit ter beschikking gesteld. De rechtbank concludeert dat het ter beschikking stellen of leveren van deze meetinrichtingen aan grootverbruikers niet behoorde en niet behoort tot de wettelijke taken van de netbeheerder, maar een commerciële activiteit is die in concurrentie met andere bedrijven kan plaatsvinden. Wat betreft elektriciteit volgt uit de Elektriciteitswet dat netbeheerders enkel binnen hun eigen verzorgingsgebied als taak hebben om aan grootverbruikers een meetinrichting ter beschikking te stellen. Een dergelijke bepaling is niet opgenomen in de Gaswet. Volgens de rechtbank moet onder het ter beschikking stellen worden begrepen het leveren van een meetinrichting. De netbeheerder mocht dus geen meetinrichtingen voor elektriciteit buiten het verzorgingsgebied aan grootverbruikers ter beschikking stellen en mocht ook geen meetinrichtingen voor gas binnen en buiten het verzorgingsgebied ter beschikking stellen.
     
  2. Op 19 december 2018 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat een toegestane functie, in dit geval de woonfunctie, in het rijksinpassingsplan ‘Windpark Zeewolde’ in het kader van de MER pas dient te worden gezien als een autonome ontwikkeling indien deze functie door een omgevingsvergunning invulling heeft gekregen. Het mogelijk maken van een functie in een experimenteerplan is geen autonome ontwikkeling in de zin van artikel 7.23 Wm. In dit licht sluit de Afdeling aan bij vaste rechtspraak op dit punt die stelt dat autonome ontwikkelingen in voldoende concrete mate planologisch moeten zijn voorzien of waarvan over de uitvoering voldoende zekerheid bestaat. Zie voor verdere verdieping aangaande de toedeling van schaarse rechten in dit geval de Legal Update van Monique Rus.
     
  3. Eveneens op 19 december 2018 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat gelet op artikel 1.1, vierde lid, van de Wm voor de beoordeling van de vraag of een woning deel uitmaakt van een inrichting de technische, organisatorische of functionele bindingen tussen de woningen en de inrichting van belang zijn. In dit geval waren de bindingen tussen de woningen en het windpark niet reëel en van onvoldoende betekenis. Hierbij merkt de Afdeling op dat niet alle grondeigenaren en initiatiefnemers bewoners zijn van die woningen dan wel niet ter plaatse gevestigd en dat niet duidelijk is gemaakt welke relatie er is tussen de daadwerkelijke bewoners van deze woningen en het windpark. Het gegeven dat grondeigenaren en initiatiefnemers met bewoners contractuele afspraken hebben gemaakt, doet hier niet aan af.
     
  4. Tot slot heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 19 december 2018 geoordeeld dat de in artikel 3.12, eerste lid, van de Activiteitenregeling neergelegde norm voor slagschaduw geldt per windturbine of combinatie van windturbines indien die windturbines één inrichting vormen. Doordat de windturbines van het onderhavige windpark Geefsweer tezamen één inrichting vormen, is geborgd dat deze windturbines tezamen de in artikel 3.12, eerste lid, van de Activiteitenregeling neergelegde norm voor slagschaduw niet mogen overschrijden. In dit geval doet zich echter de situatie voor dat appellant naast de slagschaduw van windpark Geefsweer ook slagschaduw ondervindt van een alleenstaande windturbine en bovendien gaat ondervinden van het nog te realiseren windpark Delfzijl Zuid. Op een dergelijke cumulatieve situatie is de in artikel 3.12, eerste lid, van de Activiteitenregeling neergelegde norm voor slagschaduw niet van toepassing. Dit laat onverlet dat bij de vergunningverlening moet worden getoetst of de cumulatieve slagschaduwduur bij de woning van appellant uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar kan worden geacht. De Afdeling bepaalt in dit licht dat de windturbines van windpark Geefsweer dienen te zijn voorzien van een automatische stilstandvoorziening die ervoor zorgt dat ter plaatse van de woning van appellant geen slagschaduw ontstaat als gevolg van windpark Geefsweer, met uitzondering van de slagschaduw die ontstaat ten gevolge van de tijd die de windturbine nodig heeft om bezonning via een slagschaduwsensor te registreren.

Dit is een nieuwsbrief van het Sectorteam Energie. Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Monique Rus.

Download in pdf

Specialist(en)