Nieuwsbrief Energierecht en energietransitie nr. 9, november 2018

Het Sectorteam Energie heeft de negende editie van de nieuwsbrief Energierecht en energietransitie uitgebracht. In deze nieuwsbrief worden actuele ontwikkelingen terzake van het energierecht en de energietransitie gesignaleerd.

 

Wet- en regelgeving

 

  • Op 1 oktober heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat de Tweede Kamer per brief geïnformeerd over de aanpak van de vergunningverlening voor de windparken op de kavels III en IV Hollandse Kust (zuid). De minister heeft besloten om de tenders nog dit jaar te starten, waardoor ze onder de huidige regelgeving zullen vallen. Zodoende zal de vergunningverlening op basis van de vergelijkende toets plaatsvinden.

 

  • De minister van Economische Zaken en Klimaat heeft op 31 oktober het Besluit investeringsplan en kwaliteit elektriciteit en gas gepubliceerd. Dit besluit geeft nader invulling aan wat een netbeheerder moet opnemen in zijn investeringsplan in de zin van art. 21 lid 1 Elektriciteitswet en art. 7a lid 1 Gaswet. Het investeringsplan geeft, kortgezegd, de gerealiseerde investeringen weer ten opzichte van de geplande investeringen en de op korte termijn concreet geplande investeringsprojecten en het omvat een analyse van de toekomstige ontwikkelingen in de energiemarkt en de daarbij behorende effecten en maatregelen. Onder korte termijn wordt voor regionale netbeheerders de aankomende drie jaar verstaan, terwijl voor landelijke netbeheerders hier de aankomende vijf jaar wordt begrepen. Toekomstige ontwikkelingen zien op ontwikkelingen in de aankomende tien jaar.

 

  • Voordat een investeringsplan bij de ACM wordt ingediend moet een ontwerpinvesteringsplan gepubliceerd worden, waarop vier weken lang zienswijzen kunnen worden ingediend. In het uiteindelijke plan worden de zienswijzen bijgevoegd en wordt omschreven wat met deze inbreng is gedaan. Vervolgens toetsen zowel de Minister van Economische zaken en Klimaat en de ACM of het plan voldoet aan de inhoudseisen en of de noodzaak van de investeringen is aangetoond. Het plan moet elke twee jaar worden opgesteld.

 

Jurisprudentie

 

  • De voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland heeft zich in een kort geding op 25 juli 2018 uitgesproken in een zaak tussen Nedcool en Liander. Nedcool exploiteert een koelhuis voor opslag van voornamelijk appels en peren en had een extra koelhuis gerealiseerd. Zij vroeg bij Liander een verzwaring van haar bestaande aansluiting aan. Liander liet weten dat de aansluiting niet binnen de wettelijke termijn van 18 weken te kunnen realiseren in verband met een tekort aan technisch personeel. Vervolgens sommeerde Nedcool Liander om de aansluiting uiterlijk 13 juli 2018 gereed te hebben. In het kort geding kwam aan de orde de vraag of de op de netbeheerder rustende verplichting om binnen 18 weken een aansluiting te realiseren slechts geldt voor nieuwe aansluitingen of ook voor bestaande aansluitingen die verzwaard dienen te worden (zie art. 23 Elektriciteitswet).

 

De voorzieningenrechter is van mening dat in art. 23 Elektriciteitswet en in de wetsgeschiedenis geen onderscheid wordt gemaakt tussen bestaande en nieuwe aansluitingen. De termijn van 18 weken moet ook door de netbeheerder in acht worden genomen indien er om een verzwaarde aansluiting wordt verzocht. Het argument van Liander dat er sprake is van overmacht, omdat zij, net als de rest van ondernemend Nederland, een ernstig tekort aan gekwalificeerd personeel tot haar beschikking heeft, slaagt niet. Dit is volgens de voorzieningenrechter geen uitzonderlijke omstandigheid die buiten de invloedsfeer van Liander valt.

 

  • Op 3 oktober 2018 heeft de ACM een besluit genomen in een geschil tussen NAEN en Liander inzake het verknippen van aansluitingen. Ten behoeve van NAEN is op een dak van een loods een drietal opstalrechten gevestigd, waarop NAEN zonnepanelen gaat plaatsen. De gemeente heeft elk van deze opstalrechten aangewezen als apart WOZ-object. Eerder heeft de ACM besloten dat een ieder recht heeft op één aansluiting per WOZ-object.

 

Liander stelde dat de ACM zelfstandig moest beoordelen of er sprake is van één of meer WOZ-objecten. Echter de ACM is van oordeel dat voor de afbakening van WOZ-objecten niet de feitelijke situatie, maar de WOZ-beschikkingen van het college bepalend zijn. Liander probeerde nog tevergeefs te verwijzen naar onder meer de werkwijze van de Belastingdienst die de WOZ-beschikkingen slechts als uitgangspunt nemen. Deze werkwijze van de Belastingdienst geeft Liander, volgens de ACM echter niet de bevoegdheid om zelfstandig een oordeel te vellen over de afbakening van WOZ-objecten. Indien Liander het niet eens is met de WOZ-beschikkingen dient zij tegen dat besluit bezwaar en beroep aan te tekenen. Liander heeft derhalve in strijd met art. 23 Elektriciteitswet gehandeld door de aansluiting te weigeren.

 

  • De rechtbank Midden-Nederland oordeelde op 24 oktober 2018 dat het verzoek om tegemoetkoming in planschade vanwege de komst van windmolens terecht is afgewezen.

Volgens de eisers heeft de minister van Economische Zaken en Klimaat zich voor de waardebepaling gebaseerd op een te beperkte en willekeurige omvang van het erf. Op grond van art. 6.2 Wro blijft schade die onder het normaal maatschappelijk risico valt voor rekening van de aanvrager. Aangezien de waardevermindering van het perceel, ongeacht of het gehele perceel was betrokken in de berekening, onder de 4% uitkomt, valt de schade onder het normaal maatschappelijk risico en komt zodoende niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Daarnaast stelden eisers dat de waardevermindering niet goed was vastgesteld omdat er geen rekening was gehouden met een vermeende daling van 15% van de WOZ-waarde van hun woning. Eisers verwezen naar een uitspraak waarin deze waarde van een woning in de omgeving met 15% was gedaald. De rechtbank gaat hier niet in mee, omdat de waardering in het kader van de WOZ en in het kader van de planschade op verschillende uitgangspunten berusten. Bovendien was het geval waar eisers naar verwezen in vele relevante opzichten niet te vergelijken met het onderhavige geval.

 

  • De rechtbank Limburg heeft op 31 oktober 2018 een voorlopige voorziening getroffen in een zaak, waarbij de afwijzing van een omgevingsvergunning ter realisatie van een zonneweide werd bestreden. De gemeente had de aanvraag voor de vergunning afgewezen, omdat de zonneweide niet zou voldoen aan de binnenplanse afwijkingsregel. Zowel een door verzoekster ingeschakeld deskundig bureau, als de commissie ruimtelijke kwaliteit Leudal waren tot de conclusie gekomen dat wel was voldaan aan deze afwijkingsregel, daarom kon de gemeente niet volstaan met het afwijzen van het verzoek tot het verlenen van de vergunning zonder dit nader te motiveren. De gemeente werd opgedragen om, gelet op de deadline van de SDE+ najaarsronde, uiterlijk op 6 november 2018 opnieuw te beslissen op bezwaar.

 

Dit nieuwe besluit kwam er ook en hield wederom een afwijzing van de aanvraag van de vergunning in, waarna de voorzieningenrechter werd verzocht om de vergunning te verlenen. De voorzieningenrechter besloot op 7 november 2018 de zaak echter af te doen zonder deze ter zitting te behandelen. De voorzieningenrechter oordeelde dat hij niet bevoegd is om in deze procedure een vergunning te verlenen aan verzoekster. Daarom is het verzoek niet toewijsbaar.

 

Deze zaak wordt uitgebreid behandeld door Monique Rus in haar Legal Update van 16 november 2018.

 

  • Op 31 oktober 2018 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) het beroep tegen het bestemmingsplan "10e herziening Buitengebied gemeente Dalfsen, Windpark Synergie" en tegen de verlening van de omgevingsvergunning voor de realisatie van twee windturbines ongegrond verklaard.

 

De gemeente en NLS hadden een overeenkomst gesloten waarin was vastgelegd dat 40% van het te verwachten rendement van de windturbines verdeeld moest worden onder de bewoners van het gebied en de rest van de gemeente Dalfsen. De uitvoering van de overeenkomst was aan NLS overgelaten. Appellant is bang dat door de uitvoering niet bij de gemeente neer te leggen er spanningen kunnen ontstaan. Ook vreest hij met lege handen achter te blijven. De overeenkomst maakt, volgens de Afdeling, echter geen onderdeel uit van het bestemmingsplan en is ook geen voorwaarde voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan. Dit argument kon derhalve niet leiden tot vernietiging van het plan.

 

Ook het betoog van appellant dat de gemeente onzorgvuldig heeft gehandeld door niet te onderzoeken of het mogelijk is om voor de veiligheidsverlichting van de windturbines gebruik te maken van een nieuwe techniek, slaagt niet. De techniek waar appellant naar verwijst, waarbij het licht pas bij nadering van een vliegtuig aangaat, is in Nederland echter nog onvoldoende onderzocht.

Specialist(en)