Nieuwsbrief Energierecht en energietransitie nr. 7, september 2018

Het Sectorteam Energie heeft de zevende editie van de nieuwsbrief Energierecht en energietransitie uitgebracht. In deze nieuwsbrief worden actuele ontwikkelingen terzake van het energierecht en de energietransitie gesignaleerd.

Wet- en regelgeving

  • De Rijksdienst voor ondernemend Nederland (hierna: ‘RVO’) publiceerde op 22 augustus 2018 de cijfers met betrekking tot de SDE+-voorjaarsronde. Hieruit bleek dat 57% van de beschikbare 6 miljard is geclaimd. De SDE+-najaarsronde 2018 is open van 2 oktober 09:00 uur tot 8 november 17:00 uur.
  • Op 29 augustus 2018 is het voorstel tot wijziging van de Wet opslag duurzame energie en de bijbehorende memorie van toelichting gepubliceerd. Middels deze wet wordt een heffing geheven op aardgas en elektriciteit. De met de SDE+ samenhangende kasuitgaven worden sinds 2013 gefinancierd uit de opbrengsten van deze heffing. Omdat de voorziene uitgaven aan de SDE+ toenemen om de doelstellingen van het Regeerakkoord en Klimaatakkoord te kunnen realiseren, zullen de tarieven die bij onderhavig wetsvoorstel worden voorgesteld, ter dekking van de toenemende uitgaven ook jaarlijks moeten toenemen.

Jurisprudentie

  • In de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 30 juli 2018 was aan de orde dat een tweetal partijen een vergunning had verkregen voor het installeren van een open bodemenergiesysteem op dezelfde locatie. Eiser, de partij die als eerste een aanvraag voor een vergunning had ingediend, stelde zich op het standpunt dat uit het uitgangspunt “wie het eerst komt, het eerst pompt”, waarmee negatieve interferentie tussen bodemenergiesystemen wordt voorkomen volgt, dat niet tweemaal voor dezelfde locatie een vergunning kan worden verleend. De rechtbank gaat hier niet in mee en is van oordeel dat dit beginsel slechts ziet op geïnstalleerde systemen.
    De vergunningverlener hoeft ter voorkoming van negatieve interferentie niet een tweede vergunningaanvraag voor een bepaalde locatie af te wijzen als een eerste aanvraag wordt toegewezen. Dit doel (voorkoming van negatieve interferentie) kan worden bereikt middels vergunningvoorschriften.

     
  • Op 7 augustus 2018 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: ‘CBB’) het beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een investeringssubsidie voor een zonneboiler ongegrond verklaard. De mogelijkheid tot het verstrekken van dergelijke subsidies is opgenomen in de Regeling ISDE (te vinden in titel 4.5. van de Regeling nationale EZ-subsidies). In artikel 4.5.12 van deze regeling zijn de afwijzingsgronden te vinden. De minister beslist onder meer afwijzend op de aanvraag indien blijkens het bewijs van aanschaf de installatie voor de productie van duurzame energie, in casu een zonneboiler, vóór 1 januari 2016 is aangeschaft.
     
  • Op 15 augustus 2018 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ‘de Afdeling’) uitspraak gedaan over het (gewijzigde) wijzigingsplan dat het planologisch kader biedt voor de bouw van 50 grondgebonden woningen. In deze procedure betogen appellanten (onder meer) dat het college van burgemeester en wethouders ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de verplichting voor gasloos bouwen, conform de inmiddels in werking getreden Wet voortgang energietransitie (hierna: ‘Wet VET’, zie ook onze nieuwsbrief nr. 4).

    Daartegenover stelt het college van burgemeester en wethouders dat deze wet niet van toepassing is omdat vóór 1 juli 2018 een omgevingsvergunning is ingediend. De Afdeling laat in het midden of de beroepsgrond zich richt op de uitvoerbaarheid van het plan.

    Vervolgens overweegt de Afdeling dat als de nieuwe regeling van toepassing is, dit primair betekent dat geen aansluitplicht geldt, tenzij het college toepassing geeft aan zijn bevoegdheid ex artikel 10 lid 7 van de Gaswet. Op grond van deze bepaling kan het college namelijk een gebied aanwijzen waar aansluiting op het gastransportnet strikt noodzakelijk is om zwaarwegende redenen van algemeen belang, waaronder begrepen de maatschappelijke kosten en baten. Het is de Afdeling echter niet gebleken dat het college voornemens is het plangebied als een dergelijk gebied aan te wijzen. De Afdeling ziet uiteindelijk geen grond voor het oordeel dat het college de voorzieningen, die volgens appellanten nodig zijn ingeval van gasloos bouwen, niet zouden kunnen worden verwezenlijkt binnen de kaders van het vastgestelde plan. Voor zover wij kunnen nagaan, is dit de eerste uitspraak van de Afdeling over gasloos bouwen als gevolg van de Wet VET.
  • Eveneens op 15 augustus 2018 heeft het gerechtshof Amsterdam beslist over een samen- werkingsovereenkomst op grond waarvan opdrachtneemster windturbines mocht plaatsen op (landbouw)gronden van de opdrachtgevers in het gebied Kleitocht Middenmeer, als daarvoor vergunning wordt verleend. De samenwerkingsovereenkomst had (voorts) tot doel om ten behoeve van opdrachtgevers een vergunning voor de exploitatie van de windturbines te verkrijgen. Die vergunning werd niet verleend. Gemeente en rijk bepalen dat een consortium van drie andere partijen (ECN, NUON, vereniging Windturbine Eigenaren Noord-Holland, afdeling Wieringermeer) o.a. op de grond van de opdrachtgevers de windturbines mogen exploiteren.
    Dit consortium zal het Windpark Wieringermeer bouwen; een windpark van bijna 100 windturbines. De opdrachtgevers mochten de overeenkomst opzeggen/ontbinden.
     
  • In de uitspraak van 22 augustus 2018 oordeelde de Afdeling over de Flora- en Faunawetontheffing voor de 17 windturbines van het Windpark De Slufter. Bij de verlening van de ontheffing heeft de minister een aantal voorwaarden gesteld, waaronder de voorwaarde dat de windturbines ter reducering van vogelslachtoffers in de maanden maart, april, mei, oktober en november voor maximaal 25 nachten stil zullen staan. De turbines dienen te worden stilgezet wanneer sprake is van intensieve trek. Om te bepalen wanneer stilstand noodzakelijk is, dient vergunninghouder gebruik te maken van dagelijkse trekvoorspellingen van de Koninklijke Luchtmacht (NL-BAM, Bird Avoidance Model) in combinatie met het Flysafe- voorspellingsmodel. Deze voorspellingen geven op basis van weersverwachtingen aan wanneer een grotere vogeldichtheid verwacht kan worden. Aan dat voorschrift is een rapport van Bureau Waardenburg ten grondslag gelegd. In dat rapport zijn de resultaten neergelegd van het onderzoek naar de mogelijkheden om het aantal slachtoffers onder trekvogels in de Eemshaven te verminderen.
    In een latere notitie van Bureau Waardenburg staat dat met betrekking tot trekvogels de situatie in de Eemshaven uniek is, omdat een groot deel van de trekvogels daar samen komt. Bovendien wordt in dezelfde notitie gesteld dat het Flysafe-model op dit moment niet bruikbaar is voor een stilstandvoorziening omdat, kortgezegd, dit model maar in zeer beperkte mate trekvogels detecteert die zich op rotorhoogte bevinden.

    Volgens de Afdeling is Windpark De Slufter in relevante opzichten onvoldoende vergelijkbaar met de Eemshaven. Daarnaast heeft de minister niet weerlegd dat voorspellingen op basis van het Flysafe-model niet bruikbaar zijn voor een stilstandvoorziening. Zodoende is ten onrechte het rapport van Waardenburg ten grondslag gelegd aan het desbetreffende voorschrift en wordt de minister niet gevolgd in de stelling dat middels het Flysafe-model een reductie van 75% van het aantal slachtoffers kan worden bereikt. Daardoor heeft de minister ten onrechte het belang van een stilstandvoorziening laten prevaleren boven het belang van Nuon en Eneco.

Dit is een nieuwsbrief van het Sectorteam Energie. Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Monique Rus.

Download als pdf

Specialist(en)