Nieuwsbrief Energierecht en energietransitie nr. 15, juni 2019

Dit is de nieuwsbrief van juni 2019 van het Sectorteam Energie. In deze nieuwsbrief vindt u de meest relevante jurisprudentie en wetgeving van afgelopen maand.

Wet- en regelgeving

  • Op 17 mei 2019 is een verslag van de bespreking van het wetsvoorstel Wet verbod op kolen bij elektriciteitsproductie in de Tweede Kamer gepubliceerd. Belangrijkste punt dat hierin naar voren kwam is het terugverdienen van investeringen door de exploitanten van de kolencentrales. De minister van Economische Zaken en Klimaat is van mening dat het terugverdienen van investeringen ten aanzien van de nieuwe generatie kolencentrales geborgd is door het feit dat voor deze generatie een overgangsperiode wordt geboden tot 1 januari 2030. Deze overgangsperiode van meer dan 10 jaar geeft de exploitanten van de centrales volgens de minister de mogelijkheid om gedurende deze periode een groot deel van hun investeringen in de centrale terug te verdienen. De exploitanten van de oude generatie kolencentrales hebben hun investeringen volgens de minister al terugverdiend. Daarnaast is de minister van mening dat de overgangsperiode aan alle exploitanten van de centrales de mogelijkheid biedt om hun centrale, al dan niet gefaseerd, gebruiksklaar te maken voor verdere exploitatie met andere brandstoffen dan kolen. De exploitanten hebben derhalve volgens hem de mogelijkheid om ook in de toekomst inkomsten te genereren met de opwek van elektriciteit, evenwel met andere brandstoffen dan kolen, en kunnen zodoende hun investeringen in de centrale terugverdienen. In de nieuwsbrief van april 2019 schreef Monique Rus al eerder over dit onderwerp.
     
  • Op 28 mei 2019 heeft de Eerste Kamer het initiatiefwetsvoorstel voor de Klimaatwet met 62 van de 75 stemmen aangenomen. Alleen de PVV, SGP en de Partij voor de Dieren stemden tegen. Het voorstel legt drie Nederlandse klimaatdoelen vast en is nadrukkelijk niet juridisch afdwingbaar. Om deze reden wordt de Klimaatwet ook wel een kaderwet genoemd. De afwezigheid van juridische afdwingbaarheid heeft tot gevolg dat milieuorganisaties of andere belangengroepen niet naar de rechter kunnen stappen als de doelen niet worden gehaald. Hiermee wordt een herhaling van het Urgenda-vonnis uitgesloten. Het hoofddoel van het voorstel is 95 procent broeikasgasreductie in Nederland in 2050 ten opzichte van 1990. Hierbij geldt als tussendoel een streefwaarde van 49 procent broeikasgasreductie in 2030 ten opzichte van 1990. Daarnaast geldt als nevendoel het bereiken van een volledig CO2-neutrale elektriciteitsproductie in 2050. De oorspronkelijke initiatiefwet uit september 2016 was veel dwingender geformuleerd in die zin dat de wet geen ruimte bood om van de drie klimaatdoelen af te wijken. Die harde formulering stuitte op grote bezwaren van CDA en VVD. Om toch een Kamermeerderheid achter het voorstel te krijgen, hebben GroenLinks en PvdA als indienende partijen het karakter van de doelen versoepeld tot een inspanningsverplichting voor 2050. Om de indienende partijen ook enigszins tegemoet te komen zijn er uitvoerige rapportage- en verslagleggingsverplichtingen in het voorstel opgenomen. Zo dient het Kabinet bijvoorbeeld elke vijf jaar een Klimaatplan op te stellen waarin wordt vastgelegd hoe zij de komende tien jaar streeft naar het behalen van de drie klimaatdoelen. In de nieuwsbrief van augustus 2018 schreef Monique Rus al eerder over dit onderwerp.
     
  • Op 29 mei 2019 heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de Tweede Kamer geïnformeerd over de evaluatie van de uitvraag en selectie van de eerste tranche Proeftuinen aardgasvrije wijken. Hierbij beschreef de minister een aantal aandachtspunten voor de uitvraag van de tweede tranche. In 2018 is een start gemaakt met de eerste tranche van 27 proeftuinen. De minister heeft aan een adviesbureau opdracht gegeven om samen met gemeenten en stakeholders het aanvraagproces en de selectieprocedure te evalueren. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat de tevredenheid over de leerdoelstelling van de proeftuinen bij gemeenten en stakeholders groot is, dat het aanvraagproces als laagdrempelig werd ervaren en dat de gehanteerde selectieprocedure een geschikte methodiek bleek om tot een selectie te komen. Als verbeterpunt kwam onder andere het vergroten van de transparantie van de selectieprocedure naar voren. Als reactie hierop is de minister voornemens om in een volgende ronde alle aanvragen van de geselecteerde gemeenten actief openbaar te gaan maken, zodat niet alleen inwoners, maar ook bedrijven en andere organisaties weten in welke wijken welke stappen worden gezet. Een ander verbeterpunt betreft de kwaliteit van de plannen. De minister wil hiervoor scherpere eisen gaan stellen aan de opzet en uitwerking zodat deze beter beoordeeld en onderling vergeleken kan worden. Verder dient er in een volgende ronde speciale aandacht te zijn voor de onderbouwing van de participatieaanpak en de wijze waarop wordt aangesloten bij de fysieke en sociaaleconomische kenmerken en de behoeften van de wijk. Deze evaluatie volgt naar aanleiding van de oproep op 3 april 2018 van de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Economische Zaken en Klimaat aan de colleges van burgemeester en wethouders om te starten met proeftuinen voor aardgasvrije wijken. Monique Rus schreef destijds al over dit onderwerp in de nieuwsbrief van mei 2018.

Jurisprudentie

  • Op 1 mei 2019 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) geoordeeld over de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een windturbine ter vervanging van de bestaande windturbine op een perceel in gemeente Nieuwe Niedorp. Beide windturbines hebben een ashoogte van 50 meter en drie rotorbladen. De rotordiameter van de nieuwe windturbine is echter groter (nl 48 meter) dan die van de bestaande windturbine (44 meter) en daarmee is de tiphoogte van de nieuwe windturbine hoger. Het perceel waarop de windturbine is voorzien, heeft volgens het bestemmingsplan de bestemming "Agrarisch met waarden" en de functieaanduiding "windturbine". Tussen partijen is onder meer in geschil of het bouwplan in overeenstemming is met artikel 32, tweede lid, van de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2016 (hierna: de PRV). Artikel 32, eerste lid, van de PRV luidt: ''Een bestemmingsplan voorziet niet in bestemmingen en regels die het bouwen of opschalen van een of meer windturbines mogelijk maken.'' Het tweede lid, onder a, sub 2, luidt: ''Zolang een bestemmingsplan niet voldoet aan het bepaalde in het eerste lid, is het verboden om een of meer windturbines te bouwen of op te schalen tenzij sprake is van vervanging van een of meer met vergunning gebouwde windturbines waarbij geen sprake is van verwijdering als bedoeld in het vierde lid, onder a: 2º door eenzelfde aantal of minder windturbines met eenzelfde, vergelijkbare of geringere ashoogte, rotordiameter en verschijningsvorm en; (…)''. De vraag die nu beantwoord dient te worden is of de voorziene windturbine een eenzelfde, vergelijkbare of geringere ashoogte, rotordiameter en verschijningsvorm heeft dan de bestaande windturbine. In de toelichting op artikel 32, tweede lid, van de PRV staat dat met een vergelijkbare rotordiameter wordt bedoeld de huidige rotordiameter met een maximale afwijking van 10%. Verder volgt uit de toelichting dat een afwijking in de rotordiameter van meer dan 2% wel strikt noodzakelijk dient te zijn, namelijk als er aantoonbaar geen vergelijkbare windturbines verkrijgbaar zijn waarvan de rotordiameter 2% of minder afwijkt van de bestaande rotordiameter. De rechtbank heeft in dit geval volgens de Afdeling terecht overwogen dat de grotere tiphoogte een afwijking van 9% is en dat deze afwijking past binnen de marge van 10%. De rechtbank heeft voorts volgens de Afdeling terecht overwogen dat voldoende is aangetoond dat een vergelijkbare windturbine waarvan de rotordiameter 2% of minder afwijkt van de bestaande rotordiameter niet verkrijgbaar is. De andere betogen gaan ook niet op. Het beroep is ongegrond.
     
  • Op 8 mei 2019 heeft de Afdeling geoordeeld over de vergunningverlening voor de realisatie van het zonnepark Jumaheerd van 7,7 hectare in de gemeente Kollum. De aanvraag om omgevingsvergunning ziet op het plaatsen van ongeveer 26.500 zonnepanelen en is in strijd met het bestemmingsplan. Appellant woont naast het perceel waarop het zonnepark zal worden gerealiseerd. Appellant is tegen de vergunningverlening opgekomen omdat hij vreest dat zijn woon- en leefklimaat zal verslechteren ten gevolge van het zonnepark. Volgens hem is ten onrechte geen akoestisch onderzoek gedaan naar de geluidhinder ten gevolge van de transformatorstations. De Afdeling antwoordt hierop dat het college, anders dan appellant stelt, terecht geen aanknopingspunten heeft gezien voor een verdergaand onderzoek naar de door hem gestelde geluidhinder. Daarbij heeft het college van belang kunnen achten dat het geluid van de transformatoren gering is, dat de transformatoren zelden hoorbaar zijn op meer dan enkele meters afstand en dat de gestelde overlast in ieder geval nooit in de avond- en nachturen zal optreden als geen elektriciteit wordt gewonnen. Voorts is volgens appellant onvoldoende betekenis gehecht aan zijn belangen nu niet duidelijk is voor welke periode de zonnepanelen zullen worden geplaatst. De Afdeling gaat hierin niet mee en stelt dat de omgevingsvergunning is verleend voor onbepaalde tijd en dat het college daar bij de belangenafweging ook rekening mee heeft gehouden. Het feit dat de energieopbrengst van zonnepanelen na verloop van tijd afneemt, maakt deze gang van zaken niet onrechtmatig. De overige gronden van het beroep treffen ook geen doel. Het beroep is ongegrond.
     
  • Op 15 mei 2019 heeft de Afdeling geoordeeld over de vaststelling van het bestemmingsplan 'Buitengebied partiële herziening 2016' door de gemeenteraad van de gemeente Woensdrecht. Het plan is vastgesteld om het planologische regime voor het buitengebied van Woensdrecht aan te passen aan de gewijzigde provinciale Verordening ruimte 2014 en aan de gemeentelijke Visie Buitengebied gemeente Woensdrecht. Onder andere Natuur- en Milieuvereniging NAMIRO Hoogerheide is tegen deze vaststelling in bezwaar en beroep gekomen. NAMIRO kan zich onder andere niet verenigen met de afwijkingsbevoegdheid die het plan biedt voor solitaire windturbines op bedrijfspercelen. Onder verwijzing naar het opgestelde plan MER betogen zij dat solitaire windturbines in het buitengebied grote onwenselijke gevolgen zullen hebben voor het landschappelijke karakter en de in het gebied aanwezige  natuurwaarden. De raad stelt hiertegenover dat in de Visie Buitengebied gemeente Woensdrecht is neergelegd dat de gemeente geen nieuwe grootschalige windturbineparken wil toestaan, maar wel mee wil werken aan kleinschalige windturbines op bedrijfsniveau ten behoeve van de opwekking van duurzame energie. Daarom heeft de raad in de planregels een afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Op basis daarvan zijn solitaire windturbines op bedrijfspercelen in het buitengebied van Woensdrecht onder voorwaarden mogelijk. De Afdeling stelt dat op grond van artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) in een bestemmingsplan kan worden bepaald dat met inachtneming van de bij het plan te geven regels bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van dat plan. Deze afwijking kan alleen een ondergeschikte afwijking van de planregels betreffen. De raad heeft in het plan bewust de keuze gemaakt om solitaire windturbines op bedrijfspercelen in het buitengebied van Woensdrecht niet bij recht mogelijk te maken. Omdat uit de doeleindenomschrijving van de betrokken bestemmingen niet volgt dat de desbetreffende gronden mogen worden benut voor een windturbine, leidt de toepassing van de afwijkingsbevoegdheid niet tot een ondergeschikte afwijking van de planregels. De voorziene windturbines kunnen dan ook niet met een afwijkingsregeling mogelijk worden gemaakt. Het besluit van de raad tot vaststelling van het bestemmingsplan wordt dan ook door de Afdeling vernietigd wegens strijd met artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wro, voor zover het de onderhavige planregels betreft.
     
  • Op 29 mei 2019 heeft de Afdeling geoordeeld over bezwaren tegen het rijksinpassingsplan en de daarbij behorende besluiten die de komst van het windpark N33 mogelijk maken. Het plan voorziet in 35 windturbines in de gemeenten Midden-Groningen, Veendam en Oldambt en is opgedeeld in drie deelgebieden. De omgevingsvergunningen betreffen elk een deelgebied van het windpark. Er is veel weerstand tegen het windpark. In totaal hebben 20 appellanten beroep ingesteld. Daaronder zijn omwonenden en belangenorganisaties. Zij vrezen dat de komst van het windpark het landschap zal aantasten en overlast zal veroorzaken in de omgeving. Het betoog van belangenorganisatie Platform Tegenwind en anderen tegen het toekennen van de aanduiding 'Overige zone - woning in de sfeer van het windpark' aan 12 locaties, slaagt als enige beroepsgrond. Artikel 11, lid 11.4 van de planregels, luidt: "Ter plaatse van de aanduiding ‘Overige zone - woning in de sfeer van het windpark' wordt de woning tevens aangemerkt als een woning in de sfeer van het windturbinepark." De ministers van Economische Zaken en Klimaat en Infrastructuur en Waterstaat hebben bij brief van 14 januari 2019 de Afdeling verzocht de besluiten waarbij het inpassingsplan is vastgesteld en gewijzigd te vernietigen, voor zover het de aanduiding "Overige zone - woning in de sfeer van het windpark" betreft evenals artikel 11, lid 11.4, van de planregels. Volgens Platform Tegenwind en anderen betreft het verzoek van de ministers een zodanige ingrijpende wijziging van het inpassingsplan dat een nieuw ontwerpplan ter inzage moet worden gelegd. De Afdeling gaat niet mee met deze redenering en stelt dat het verzoek van de ministers geen besluit is tot wijziging van het inpassingsplan. In dit geval doet zich geen zodanig ingrijpende wijziging van het inpassingsplan voor dat een nieuw ontwerpplan ter inzage moet worden gelegd. De Afdeling is van mening dat de ministers zich met hun verzoek op een ander standpunt stellen dan zij hebben gedaan in de besluiten waarbij het inpassingsplan is vastgesteld en gewijzigd. Nu niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet volgens de Afdeling worden geoordeeld dat deze besluiten in zoverre in strijd met de vereiste zorgvuldigheid zijn voorbereid. De beroepsgrond van Platform Tegenwind en anderen treft om deze reden doel.

Dit is een nieuwsbrief van het Sectorteam Energie. Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Monique Rus.

Download in pdf

Specialist(en)