Nieuwsbrief Energierecht en energietransitie nr. 10 december 2018
Het Sectorteam Energie heeft de tiende editie van de nieuwsbrief Energierecht en energietransitie uitgebracht. In deze nieuwsbrief worden actuele ontwikkelingen terzake van het engergierecht en de energietransitie gesignaleerd.
Wet- en regelgeving
- Minister Wiebes heeft de kamer op 15 november 2018 per brief de resultaten van de SDE+ najaarsronde toegestuurd. De SDE+ najaarsronde 2018 is (fors) overtekend. Er is in totaal voor ruim 7,7 miljard euro aan subsidie aangevraagd op een budget van 6 miljard. Vooral het aantal subsidieaanvragen voor zon-PV en windenergie is fors toegenomen ten opzichte van de voorjaarsronde.
- Op 27 november 2018 heeft minister Wiebes de Kamer per brief geïnformeerd over de voorgenomen verbreding van de SDE+. De SDE++, zoals de verbrede SDE+ zal heten, zal nog altijd de onrendabele top van technieken vergoeden. Technieken zullen voortaan onderling echter niet meer concurreren op basis van opgewekte duurzame energie, maar op basis van vermeden CO2. De subsidieverstrekking zal plaatsvinden op basis van de aangevraagde hoeveelheid subsidie per vermeden ton CO2. Technieken die op kosteneffectievere wijze CO2 reduceren komen in aanmerking voor een subsidie. Dat is met name van belang indien, zoals tijdens deze SDE+ najaarsronde, het aangevraagde bedrag aan subsidies hoger ligt dan het beschikbaar gestelde budget.
- Op 28 november 2018 is de zestiende tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet gepubliceerd. De Wro laat in beginsel slechts toe dat een voorlopige bestemming voor maximaal vijf jaar op een grond rust. In de provincie Groningen kan nu, onder meer voor de bouw en het in werking hebben van zonneparken, van deze regel worden afgeweken. In een bestemmingsplan mag de voorlopige bestemming zonnepark namelijk voor een periode van maximaal 30 jaar worden toegekend.
- Het voorstel tot wijziging van de Wet windenergie op zee is op 28 november 2018 naar de Tweede Kamer gestuurd. In het voorstel is onder meer een procedure opgenomen voor een vergunningverlening voor een windpark op zee zonder subsidieverstrekking. Als bij vergunningverlening zeker is dat meedingende partijen geen subsidie nodig zullen hebben, dan kan gekozen worden uit de procedure van een vergelijkende toets, van een vergelijkende toets met een financieel aanbod of van een veiling. In het laatste geval zal in beginsel de hoogste bieder de vergunning krijgen.
Verder valt op dat in het voorstel de definitie van windpark is gewijzigd. In de voorgestelde definitie wordt gesproken over het opwekken van windenergie, terwijl de huidige definitie bepaalt dat windparken elektriciteit moeten opwekken. De voorgestelde definitie heeft als gevolg dat ook een samenstel van windturbines die energie bijvoorbeeld opslaan in waterstof onder de reikwijdte van de wet komen te vallen.
Jurisprudentie
- De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft op 7 november 2018 het beroep tegen besluit tot vaststelling van bestemmingsplan Eemshaven Zuidoost en tot verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van 5 windturbines ongegrond verklaard.
Ten tijde van de vergunningverlening was het bestemmingsplan Eemshaven Zuidoost nog niet in werking getreden. Een aanvraag voor een omgevingsvergunning wordt in beginsel getoetst aan het geldende bestemmingsplan. Dit geldt echter niet indien toepassing wordt gegeven aan de coördinatieregeling. In dat geval vindt de toetsing plaats aan de hand van het nieuwe bestemmingsplan (art. 3.30 Wro lid 3). Art. 3.32 Wro schrijft voor dat de ontwerpen voor het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning in een dergelijk geval gelijktijdig bekend moeten worden gemaakt. Omdat de bekendmaking van het plan en de vergunning niet gelijktijdig had plaatsgevonden, stelde appellant zich op het standpunt dat de aanvraag voor de omgevingsvergunning aan het oude bestemmingsplan had moeten worden getoetst.
De Afdeling gaat hier niet in mee. De Afdeling stelt dat art. 3.30 lid 3 Wro ook van toepassing is in het geval de bekendmaking van de besluiten (de omgevingsvergunning en het bestemmingsplan) niet gelijktijdig heeft plaatsgevonden, maar de besluiten wel gecoördineerd zijn voorbereid. Daarvan is sprake indien de wet een gecoördineerde voorbereiding van besluiten vereist of indien er een coördinatiebesluit is genomen waarin de besluiten uitdrukkelijk zijn vermeld. In het onderhavige geval had de gemeenteraad zowel de omgevingsvergunning als het bestemmingsplan uitdrukkelijk besproken in het coördinatiebesluit, waardoor het betoog van appellant faalt.
- Op 8 november 2018 bepaalde de rechtbank Gelderland dat een omwonende, die tegen een verleende omgevingsvergunning van een zonnepark was opgekomen, geen belanghebbende was. De rechtbank oordeelde dat het niet aannemelijk is dat de eiser door de vergunningverlening gevolgen van enige betekenis kan ondervinden.
Eiser kwam alleen op tegen de vergunning omdat zijn uitzicht werd belemmerd. De afstand tussen zijn huis en het zonnepark bedraagt 215 meter. Daarnaast is er beplanting geplaatst die het zicht op het park ontneemt. Een dergelijke belemmering van het uitzicht was gelet op de agrarische bestemming reeds mogelijk. De gevolgen voor het uitzicht van de eiser zijn daarom volgens de rechtbank van geringe betekenis.
- Op 14 november 2018 kwam de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State tot het oordeel dat de beroepen tegen het bestemmingsplan Windturbinepark Noord-Beveland ongegrond waren en dat een aantal appellanten niet-ontvankelijk was.
Omdat de windturbines nabij vliegbasis Woensdrecht worden gebouwd, bepalen de planregels dat voor de aanvang van de bouw een positief advies omtrent radarverstoringen van het Ministerie van Defensie is vereist. De strijd met de rechtszekerheid die dit volgens appellant oplevert wordt inhoudelijk niet behandeld, omdat het belang van appellant niet betrokken is bij de onbelemmerde werking van de militaire radarstations. Daarom stuit deze grond af op het relativiteitsvereiste (art. 8:69a Awb).
Het betoog van appellant dat het college het besluit, voor wat betreft de toepasselijke geluidsnormen, niet mocht baseren op het Activiteitenbesluit omdat dit in strijd met het gelijkheidsbeginsel een onderscheid maakt tussen recreatiewoningen en reguliere woningen, slaagt niet. De in art. 3.14a Activiteitenbesluit opgenomen geluidsnormen gelden slechts voor geluidsgevoelige woningen. Recreatiewoningen zijn in beginsel geen geluidsgevoelige woningen. De eigenaren van de recreatiewoningen gebruiken de woningen bovendien ook slechts als vakantieverblijf. Het college mocht dus een onderscheid maken tussen reguliere woningen en recreatiewoningen die als vakantieverblijf worden gebruikt.
- De Afdeling bepaalde in een uitspraak van 14 november 2018 dat de aan Powerfield Free Zone N.V. verleende omgevingsvergunning, waarmee van het bestemmingsplan kan worden afgeweken, in stand kan blijven.
In een tussenuitspraak op 27 juni 2018 had de Afdeling het college van B&W van Hoogezand-Sappemeer opgedragen om het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning nader te motiveren. Het college had zich namelijk op het standpunt gesteld dat de verleende vergunning geen grote inbreuk zou maken op het bestaande planologische regime. Immers de zonnepanelen die op grond van de vergunning kunnen worden gebouwd zijn lager dan de glastuinbouw die op basis van het bestemmingsplan op die gronden, volgens het college, reeds mocht worden gebouwd. De Afdeling merkt op dat, hoewel het college beschikt over een wijzigingsbevoegdheid, waarmee de bouw van glastuinbouw op deze gronden planologisch mogelijk gemaakt kan worden, niet was gemotiveerd dat aan de voorwaarden voor het gebruik van deze bevoegdheid was voldaan.
Naar aanleiding van deze uitspraak heeft het college de motivering aangevuld. Het college erkent dat de wijzigingsbevoegdheid niet kan worden toegepast. Echter, het verlies aan uitzicht blijft het enige ruimtelijk relevant merkbare gevolg van het zonnepark. Daarnaast worden er mitigerende maatregelen getroffen om het verlies aan uitzicht te beperken. De zonnepanelen worden middels beplanting aan het zicht van omwonenden onttrokken. De gevolgen van het zonnepark voor het uitzicht zijn, volgens het college, niet zodanig zwaarwegend dat de omgevingsvergunning voor het zonnepark niet kan worden verleend. De Afdeling vindt dat het besluit nu wel op afdoende wijze is gemotiveerd, waardoor de gevolgen van de het besluit tot het verlenen van de omgevingsvergunning in stand kunnen blijven.
Als gevolg van deze uitspraak kan Powerfield N.V. aanvangen met de bouw van Zonnepark Midden-Groningen. Dit park zal 117 hectare beslaan en daarmee het grootste zonnepark van Nederland worden.
- Op 21 november 2018 oordeelde de Afdeling in hoger beroep over een verzoek tot planschade veroorzaakt door het bestemmingsplan Windpark Tolhuislanden. Windturbines in een agrarische omgeving leiden volgens deze uitspraak wel tot aantasting van het agrarisch karakter van de omgeving en zogenoemde horizonvervuiling, omdat windmolens een wezensvreemd element vormen in het bestaande agrarische landschap. Dit is een (beperkte) planologisch nadeel. Daarbij is door Anteagroup in aanmerking genomen dat de aanplanting van een productiebos tussen het perceel van appellant en de windturbines mogelijk is. Dit productiebos zorgt, kortgezegd, voor minder horizonvervuiling en daarom voor minder planologisch nadeel.
Dit is een nieuwsbrief van het Sectorteam Energie. Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Monique Rus.
Specialist(en)
Monique Rus-van der Velde
Advocaat | Partner Bestuursrecht en Omgevingsrecht