Vaccinatie conform Rijksvaccinatieprogramma in het belang van kinderen

21-01-2020

In de uitspraak van 10 december 2019 boog het Hof Arnhem-Leeuwarden zich over de vraag of de rechtbank terecht vervangende toestemming had verleend aan de moeder om de kinderen te vaccineren overeenkomstig het Rijksvaccinatieprogramma (RVP). Uitgangspunt is dat beide gezagdragende ouders toestemming moeten geven voor belangrijke beslissingen over kinderen, zoals (in het onderhavige geval) medische beslissingen, maar ook schoolkeuzen en verhuizingen. De vader wilde geen toestemming geven voor vaccinatie, zodat de moeder zich genoodzaakt voelde om naar de rechter te stappen. De rechter moet in dat geval op grond van art. 1:253a beslissen of zij vervangende toestemming (in plaats van de toestemming van de andere ouder) zal verlenen. In eerste aanleg verleende de rechtbank aan de moeder deze vervangende toestemming voor vaccinatie.

Het hof oordeelt dat de rechtbank terecht vervangende toestemming heeft verleend aan de moeder.
Het RVP is volgens het hof opgesteld ter bescherming van kinderen en vaccinatie moet dan ook in hun belang worden geacht. Daarbij overweegt het hof dat het RVP is gebaseerd op breed gedragen wetenschappelijk onderzoek en inzicht en dat dit programma dient ter bescherming van kinderen tegen diverse aandoeningen die zowel voor henzelf als voor anderen schadelijk kunnen zijn. Dat dit uitgangspunt onjuist zou zijn, is door de vader onvoldoende aangetoond. Het hof oordeelt dat een uitzondering op voornoemd uitgangspunt mogelijk is wanneer sprake is van bijzondere omstandigheden, maar de vader heeft onvoldoende onderbouwd dat zich bijzondere medische omstandigheden bij de kinderen voordoen waardoor de vaccinatie niet in hun belang is.

Ook het beroep van de vader op de artikelen 6 en 11 van de Grondwet en artikel 8 EVRM, waarmee hij wijst op de vrijheid van ouders om keuzes te maken in de opvoeding, biedt geen soelaas. Juist die keuzevrijheid heeft er in deze zaak volgens het hof toe geleid dat er een geschil tussen de ouders is ontstaan, welk geschil op grond van art. 1:253a BW is voorgelegd aan de rechter. De beslissing die de rechter ten aanzien hiervan moet nemen staat los van hetgeen in de Grondwet en het EVRM is bepaald.

Met deze beslissing laat het hof nog eens zien dat slechts bijzondere (medische) omstandigheden ertoe kunnen leiden dat van het uitgangspunt – het vaccineren van kinderen overeenkomstig het RVP – wordt afgeweken indien ouders hierover van mening verschillen.

Dit is een Legal Update van het team Familie- & Erfrecht.

Download als pdf