Hoge Raad oordeelt: Een voorhuwelijkse alimentatieovereenkomst waarbij wordt afgezien van partneralimentatie is nietig

30-11-2022

In onze Legal Update van 1 juni 2022 informeerden wij u al over de conclusie van de Advocaat-Generaal (hierna: de A-G) in de door de A-G in het belang der wet ingestelde cassatieprocedure tegen de uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 18 januari 2017 (ECLI:NL:GHDHA:2017:768).

In de zaak die voorlag aan het gerechtshof hadden partijen vóór het huwelijk in hun huwelijksvoorwaarden afgesproken dat na de echtscheiding geen recht op partneralimentatie zou bestaan (een nihilbeding). Het gerechtshof oordeelde dat deze afspraak nietig is. Op grond van artikel 1:158 BW kunnen echtgenoten vóór of na een echtscheiding bij overeenkomst afzien van een uitkering tot levensonderhoud. Volgens het hof heeft de Hoge Raad in 1980 geoordeeld dat artikel 1:158 BW uitsluitend van toepassing is op overeenkomsten door echtgenoten aangegaan tijdens hun huwelijk met het oog op een voorgenomen echtscheiding. Daaruit volgt volgens het hof dat een vóór het huwelijk gesloten alimentatieovereenkomst niet binnen de grenzen van artikel 1:158 BW valt en dat een dergelijke overeenkomst nietig is op grond van artikel 1:400 lid 2 BW. Dit artikel bepaalt dat overeenkomsten waarbij van het volgens de wet verschuldigde levensonderhoud wordt afgezien nietig zijn.  

De A-G stelde cassatie in het belang der wet in en concludeerde – samengevat – dat een vóór het huwelijk aangegane overeenkomst waarbij wordt afgezien van partneralimentatie geldig is (ECLI:NL:PHR:2022:457). Volgens de A-G heeft het gerechtshof onder meer miskend dat artikel 1:400 lid 2 BW niet van toepassing is op overeenkomsten over partneralimentatie en dat aan artikel 1:158 BW een ruime uitleg moet worden gegeven, mede omvattende voorhuwelijkse alimentatieovereenkomsten. Ook heeft de Hoge Raad volgens de A-G in de uitspraak van 1980 niet expliciet geoordeeld over de toepassing van artikel 1:400 lid 2 BW op voorhuwelijkse alimentatieovereenkomsten.

Inmiddels heeft de Hoge Raad op 25 november 2022 geoordeeld (ECLI:NL:HR:2022:1724) dat een vóór het huwelijk aangegane overeenkomst waarbij wordt afgezien van partneralimentatie nietig is.

De Hoge Raad overweegt dat het in zijn uitspraak van 1980 heeft overwogen dat bij het maken van de in artikel 1:158 BW vervatte uitzondering aan de wetgever uitsluitend overeenkomsten voor ogen hebben gestaan die de echtgenoten tijdens hun huwelijk zijn aangegaan met oog op een voorgenomen echtscheiding. Daarin ligt volgens de Hoge Raad besloten het oordeel dat een vóór het huwelijk aangegane overeenkomst waarbij wordt afgezien van partneralimentatie, nietig is op grond van artikel 1:400 lid 2 BW. De Hoge Raad overweegt dat het in 1996 heeft geoordeeld dat er geen reden was om terug te komen op de uitspraak van 1980 en dat het geen aanleiding ziet thans wel terug te komen op de uitspraak van 1980.

Volgens de Hoge Raad zou het invoeren van de mogelijkheid om voorafgaand aan het huwelijk afstand te doen van het recht op partneralimentatie – indien wenselijk – op de weg van de wetgever liggen. De wetgever heeft volgens de Hoge Raad echter recent nog van een dergelijke wijziging afgezien door de bepalingen die ertoe strekte voorhuwelijkse nihilbedingen mogelijk te maken uit een initiatiefwetsvoorstel te schrappen.

Wij houden u op de hoogte van de ontwikkelingen.

Dit is een Legal Update van Sharon Verhoef en Stephanie Thijssen.

Download als pdf

Specialist(en)