A-G concludeert: nihilbeding partneralimentatie in voorhuwelijkse huwelijksvoorwaarden niet nietig
01-06-2022
Op grond van artikel 1:158 BW kunnen echtgenoten tijdens het huwelijk afspraken maken over het na echtscheiding verschuldigde levensonderhoud. Zij kunnen bijvoorbeeld afspreken dat na scheiding geen alimentatie betaald wordt (een nihilbeding). De Hoge Raad heeft reeds in 1980 bepaald dat dergelijke overeenkomsten niet al vóór het huwelijk gesloten kunnen worden, omdat overeenkomsten waarin van het volgens de wet verschuldigde levensonderhoud wordt afgezien nietig zijn op grond van artikel 1:400 lid 2 BW en artikel 1:158 BW slechts ziet op overeenkomsten die tijdens het huwelijk zijn gesloten.
Desalniettemin komt het voor dat vóór het huwelijk in huwelijksvoorwaarden wordt afgesproken dat in geval van scheiding geen alimentatie verschuldigd zal zijn. Dat was ook het geval in een zaak waarin het gerechtshof Den Haag op 18 januari 2017 uitspraak heeft gedaan. Het gerechtshof oordeelde dat de door partijen voor het huwelijk gemaakte afspraak dat geen recht op partneralimentatie bestaat na het beëindigen van het huwelijk nietig is, omdat – samengevat – de alimentatieovereenkomst niet binnen de grenzen van artikel 1:158 valt en op grond van artikel 1:400 lid 2 BW nietig is. Geen van partijen heeft cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het gerechtshof.
Advocaat-Generaal Lückers (hierna: "de A-G") heeft cassatie in het belang der wet ingesteld tegen deze uitspraak van het gerechtshof. De A-G concludeert – samengevat – dat de uitspraak van het gerechtshof moet worden vernietigd, omdat het gerechtshof volgens de A-G heeft miskend dat artikel 1:400 lid 2 BW niet op overeenkomsten met betrekking tot partneralimentatie van toepassing is. Daarnaast moet volgens de A-G- aan artikel 1:158 BW een ruime uitleg worden gegeven en moeten alimentatieovereenkomsten die voorafgaand aan het huwelijk zijn gesloten daar ook onder worden begrepen, omdat de wetgever de contractsvrijheid van echtgenoten ten aanzien van partneralimentatie voorop heeft willen stellen. Volgens de A-G zijn in de wettekst en de parlementaire geschiedenis zowel aanknopingspunten te vinden voor de opvatting dat een nihilbeding in een voorhuwelijkse alimentatieovereenkomst geldig is, als voor de opvatting dat een dergelijk beding nietig is. Volgens de A-G heeft de Hoge Raad in de uitspraak in 1980 niet expliciet geoordeeld over de toepassing van artikel 1:400 lid 2 BW op voorhuwelijkse alimentatieovereenkomsten.
De A-G concludeert dus dat een voorhuwelijks nihilbeding niet nietig is. Een voorhuwelijks nihilbeding is volgens de A-G echter niet onaantastbaar. Het beding is voor wijziging vatbaar op grond van wijziging van omstandigheden. Daarnaast is een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid of onvoorziene omstandigheden mogelijk volgens de A-G.
Het is nu aan de Hoge Raad om zich uit te laten over dit onderwerp. Wij houden u op de hoogte van de ontwikkelingen.
Dit is een Legal Update van Sharon Verhoef.