De Hoge Raad over schenkingen onder uitsluitingsclausule op de gemeenschappelijke bankrekening
11-04-2019
Op 5 april 2019 wees de Hoge Raad een voor het familierecht interessante uitspraak. Het ging hierin om een situatie waarin partijen sinds 1985 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd waren. De vrouw heeft tijdens het huwelijk schenkingen onder uitsluitingsclausule verkregen. Deze geschonken bedragen van in totaal € 30.000,– zouden dus in privé aan de vrouw toe moeten komen. De geschonken bedragen zijn echter steeds overgeboekt naar de gezamenlijke bankrekening van partijen en zijn opgegaan aan de gemeenschappelijke kosten. Ter discussie stond de vraag of de vrouw als gevolg hiervan een vergoedingsrecht heeft op de gemeenschap.
De Hoge Raad is van oordeel dat de vrouw inderdaad een vergoedingsrecht heeft. Nu partijen zijn gehuwd vóór 1 januari 2018 (de inwerkingtreding van de nieuwe wet Beperking wettelijke gemeenschap van goederen), is het uitgangspunt dat de door de vrouw ontvangen schenkingen vanwege de uitsluitingsclausules alleen aan haar toekomen. Doordat de schenkingen op de gemeenschappelijke bankrekening zijn gestort, is het privévermogen van de vrouw vermengd met gemeenschapsvermogen. In beginsel heeft de vrouw recht op vergoeding van dat bedrag jegens de gemeenschap, aldus de Hoge Raad. Dat de schenkingen zijn aangewend voor consumptieve bestedingen, doet volgens de Hoge Raad niet af aan het vergoedingsrecht van de vrouw. Het gaat erom of de bestedingen betrekking hadden op gemeenschapsschulden of privéschulden. Volgens de Hoge Raad geldt in geval van een huwelijksgemeenschap dat uitgaven in verband met consumptieve bestedingen/huishoudelijke uitgaven zijn aan te merken als voldoening van gemeenschapsschulden.
Deze uitspraak van de Hoge Raad maakt een einde aan de stromingen die tot dan toe in de literatuur en jurisprudentie bestonden over privégelden die aan gemeenschappelijke consumptieve uitgaven zijn besteed. In de ene stroming was het uitgangspunt dat er geen vergoedingsrecht bestaat indien het privévermogen consumptief was besteed en het privévermogen als gevolg daarvan niet meer traceerbaar aanwezig was en dus niet kan worden vastgesteld aan welke uitgaven het geld is besteed (privé- of gemeenschapsschulden). In de andere stroming was het uitgangspunt dat er een vergoedingsrecht ontstaat zodra het geschonken bedrag in de gemeenschap valt, waarbij het er niet toe doet waaraan het bedrag is besteed. De Hoge Raad hakt de knoop door: is het geld besteed aan gemeenschapsschulden, dan is sprake van een vergoedingsrecht.
Dit is een Legal Update van Sharon Verhoef.