Beeïndigingsvergoeding in mindering gebracht op schadevergoeding wegens bedrijfsongeval

13-05-2019

De Rechtbank Den Haag heeft recent geoordeeld dat de beëindigingsvergoeding die een werknemer had ontvangen, in mindering moet worden gebracht op de letselschadevergoeding die (de verzekeraar van) zijn voormalig werkgever aan hem diende te betalen.

De werknemer had door een bedrijfsongeval blijvend letsel opgelopen en de werkgever had aansprakelijkheid erkend. Na twee jaar van onafgebroken arbeidsongeschiktheid werd de arbeidsovereenkomst beëindigd door middel van een vaststellingsovereenkomst op basis waarvan de werknemer een beëindigingsvergoeding ter hoogte van de transitievergoeding ontving. Partijen werden het uiteindelijk niet eens over de vraag of de door de werknemer ontvangen vergoeding in mindering gebracht diende te worden op de te betalen (letsel)schadevergoeding. De werknemer legde deze vraag voor aan de deelgeschilrechter.

De rechtbank oordeelde dat er een causaal verband bestond tussen het bedrijfsongeval en de transitievergoeding aangezien de werknemer zonder het bedrijfsongeval niet arbeidsongeschikt zou zijn geraakt en dat de arbeidsovereenkomst dan ook niet zou zijn beëindigd. Vervolgens overwoog de rechtbank dat de door de werknemer behaalde voordelen in verband met het bedrijfsongeval in de schadevergoeding moesten worden betrokken voor zover dat redelijk was. De rechtbank beoordeelde die vraag aan de hand van de volgende factoren: de aard van de aansprakelijkheid, de aard van de schade, de voorzienbaarheid van de schade en de aard van het voordeel. Met name de aard van het voordeel achtte de rechtbank daarbij van belang. Zo overwoog de rechtbank dat de transitievergoeding naar haar aard onder meer voorziet in een tegemoetkoming in de financieel nadelige gevolgen van de beëindiging van het dienstverband. Daarmee dekte de transitievergoeding (deels) eventuele schade bestaande uit verlies aan inkomen. Volgens de rechtbank was de transitievergoeding in zoverre naar haar aard vergelijkbaar met de aard van de schadevergoeding die de werkgever op grond van werkgeversaansprakelijkheid moet uitkeren aan de werknemer. De aard van de transitievergoeding pleitte dan ook vóór het betrekken van die vergoeding bij de schadeafwikkeling, aldus de rechtbank.

Daarnaast had de werknemer zich ter onderbouwing van zijn standpunt nog beroepen op de door de Hoge Raad geformuleerde gezichtspunten in het arrest van 1 oktober 2010 ten aanzien van de vraag of het verrekenen van verzekeringsuitkeringen met de letselschadevergoeding redelijk is. De rechtbank merkte hierover op dat de gezichtspunten – behalve die omtrent de aard van de schade – hier niet van toepassing waren omdat de transitievergoeding geen uitkering uit hoofde van een verzekering is.

Verder had de werknemer nog gesteld dat de Regeling compensatie transitievergoeding die op 1 april 2020 in werking treedt, meebracht dat de transitievergoeding niet in de schadeafwikkeling diende te worden betrokken. Die regeling zou namelijk meebrengen dat de werkgever de transitievergoeding hoogstwaarschijnlijk zou kunnen verhalen op het UWV en derhalve zou de werkgever volgens de werknemer ‘profijt’ hebben van de transitievergoeding, zo stelde de werknemer. De rechtbank overwoog daarover dat de compensatieregeling tot doel heeft slapende dienstverbanden tegen te gaan door werkgevers tegemoet te komen in de kosten van beëindiging van een dienstverband in het geval van onder meer langdurige arbeidsongeschiktheid. De rechtbank meende dat, gelet op het doel en de strekking van de compensatieregeling, de mogelijkheid van compensatie voor de werkgever niet meebrengt dat de transitievergoeding buiten de schadeafwikkeling moet worden gelaten.

Alles in aanmerking nemende concludeerde de rechtbank dat de transitievergoeding als voordeel in mindering moest worden gebracht op de letselschadevergoeding.

Dit is een Legal Update van Lisan Homan.

Download als pdf

Specialist(en)